Relatief groot is het aantal joden dat in 1811 een Fr. of Fr.-klinkende geslachtsnaam aanneemt of blijkt te bezitten. We noemen Benima, Benninga, Daitsma, Drensma, Drilsma, Drielsma, Feitsma, Friesema, Gudema, Haasema, Hoomstra, Leefsma, Oostra, Ruda, Turksma, Woudstra, Yan Workum, Van Staveren.
Bijzonder vaak komt reeds in de 18de eeuw de naam De Vries voor, terwijl het eveneens veelvuldige De Jong wellicht ook op Fr. invloed wijst. De voornamen der mannen bleven over het algemeen tot diep in de 19de eeuw bijbels, maar Beike voor Benjamin, Peke voor Perets, alsmede Menno kwamen alleen bij Fr. joden voor. De voorliefde der vrouwen voor Fr. voornamen was blijkbaar veel groter en reeds in 1811 vindt men namen als Brandina, Doetje, Fokje, Froukje, Jeltje, Marijke, Martje, Sybrigje enz., die zeker niet tot het erfdeel harer vaderen behoren. Sommige achternamen bevatten een joods element, zo Leefsma, welks dragers van afstamming levieten zijn, Feitsma (vroeger Veisma), niet van Fr. Feitse, maar van Jiddisch Feis. Daarentegen Drielsma in de 18de eeuw Drielst, wrsch. van Ijlst, terwijl Turksma in de 18de eeuw als Turk voorkomt. Ook in taal en kleding was het streven naar integratie bij de Fr. joden opvallend sterk. zie Joden.