Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

IJSTOERISME

betekenis & definitie

Oudste vorm van IJ. hoofdzakelijk per paard-en-ar, de zgn. belslede. De meeste Fr. boeren beschikten in vorige eeuwen over arren, brachten er familie- en vriendenbezoeken mee.

Druk toerisme in strenge winters, als de Zuiderzee was toegevroren. Bekend o.a. 1716, 1740, 1763, 1823, 1838 en uit deze eeuw 1929.

Ten bewijze kocht men in Enkhuizen of andere Hollandse kustplaatsen zilveren voorwerpen, later van een inscriptie voorzien. Deze zeetochten werden ook wel op schaatsen gemaakt.Veel IJ. per schaats naar bekende centra aan het water, de ijsherbergen (zie Leekstertak). In de laatste vijfentwintig jaar veel georganiseerde tochten: elfmerentocht, 16-dorpentocht, sterrit Akkrum, sterrit Weststellingwerf, gem. tochten enz. Deze tochten (vaak vooroefening voor de elfstedentocht) dreigen soms meer krachtprestatie dan toerisme te worden.

Zie: J. H. Rijpkema, Gedenkschrift van de Fr. Ijsbond, 1886-1936; Inventaris Tent. Fr. ijssport in de loop ter tijden, 23.12.1938-10.1. 1939, Fr. Museum; S.

S. v. d. Werff, Tochten naar Schiermonnikoog 1928-29 (1932); Repert., 369-370; Uit het Peperhuis, med. over het Zuiderzeemuseum (1955), 117-122.

< >