vorst van Nassau-Dietz (Den Haag 18.1.1657-Lwd. 15.3.1697). Zoon van Willem Frederik.
Kreeg in 1659 de survivance, volgde zijn vader in Frl., Groningen en Drente op (1664), onder voogdij van zijn moeder Albertine Agnes. Meer soldaat dan studiemens.
Driftig, eigenzinnig, kreeg ongeschikte opvoeders. Johan Maurits van Nassau zag dit, maar kon weinig uitrichten.
H.C. ging, begeleid door Philip Ernst Vegelin van Claerbergen, naar het leger van Willem ui (1674). Ernstig gewond bij Seneffe (11.8.1674), nooit geheel hersteld.
Dadelijk moeilijkheden met de grote neef, die blijven. Verkrijgt 1675 het erfelijk stadhouderschap met beperkende instructie, stadhouder in 1679.
Het conflict met Willem in, dat soms strijd tussen Holland en Frl. meebrengt, wordt 1681 tijdelijk beëindigd, maar spoedig steunt H.C. weer alle verzet tegen Willem in. Hij voelt zich steeds gepasseerd, haalt zo J. v. d.
Waeijen naar Franeker, krijgt contact met de Franse gezant d’Avaux.
Albertine Agnes e.a. streven naar verzoening, maar pas in 1689, als H.C. derde veldmaarschalk wordt, komt er even vrede.
H.C. trouwt 16.11.1683 Henriëtte Amalia, prinses van AnhaltDessau. Na 1689 is hij te Fleurus (1690), Steenkerken (1692) en Landen (1693), waar hij zich onderscheidt.
Bij Waldecks dood (1693) niet tot eerste veldmaarschalk benoemd, voorgoed uit het leger (z Holstein-Plön). De Staten van Frl. steunen hem.
Weer onderhandelingen met Frankrijk. Toch in 1694 nog weer verzoening.H.C. overleed na een bloedspuwing, liet zeven dochters en één zoon (Johan Willem Frisio) na. —>Nassau.
Zie: N.B.W. 1, 1080-1082; A. A. Kleyn, De stadhouders v. Frl. (Nijkerk 1904), 113-131; Repert., 251.