Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

HEAR

betekenis & definitie

Oudfr. woord: a. haar, bijv.: yn syn hele hear en fear, alles bij elkaar, het vee met haar en met veren (vee en pluimgedierte vormde oudtijds de voornaamste bezitting) ; b. omtrek, wat ergens bij hoort, bijv. it hear ris oersjen, zijn bezit overzien; om hils en hear, om huis en hof.

< >