Bij verkoop van een boerenplaats kon de eigenaar vroeger het hornleger met het stemrecht aan zich houden en dit aan de koper voor een geringe som (bijv. een paar hanen in het jaar) in erfpacht geven. De zo bewaarde stemmen heetten H.
Een straatarm geworden grondbezitter kon zo stemrecht uitoefenen. Later moest een stemgerechtigde niet enkel een hornleger mét een huis (zie Stemhuizen), maar ook landerijen bezitten.Zie: W. Dijkstra, Uit Frl.’s Volksleven ir, 274: C. J. Guibal, Democratie en Oligarchie (Assen 1934), 87.