Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

HAKHOUTBOS

betekenis & definitie

Volgens cijfers van de Nederlandse bosstatistiek werd in 1942 nog 42 pct. (2690 ha) van het in Frl. aanwezige bos als hakhout of akkermaalshout geëxploiteerd tegen een landelijk percentage van 16. Van dit H. is 87 pct. particulier eigendom.

Bijna 2/3 van de opp. particulier bos in Frl. bestond in 1942 nog uit H. Van de staatsbossen werd daarentegen slechts 1 pct. als H. geëxploiteerd!De oorzaak van deze grote verschillen moet worden gezocht in de historische ontwikkeling. Zeer veel H. is aangelegd in de grote 19deeeuwse landbouwcrisis, toen er van staatsbossen in Frl. nog geen sprake was. Veel hooggelegen bouwland, toen als zodanig niet langer lonend te exploiteren, is door de eigenaren met eik beplant.

De uit deze beplantingen ontstane eikenbossen werden om de 10 4 12 jaar geveld. Daarbij ging het vooral om de eikebast voor de leerlooierijen. Dit eikehakhoutbedrijf was tot ca. 1920 een rendabele vorm van bosexploitatie. Toen de looistof echter anders werd bereid, verloor deze exploitatie snel aan betekenis. In W.0.II herkreeg het H. voor een korte periode zijn vroegere betekenis, maar na 1945 daalden de prijzen voor het produkt snel.

Weliswaar levert H. nog rijsbossen voor de landaanwinning, maar in het algemeen is H. een verouderde bedrijfsvorm. Veel H. in Frl. is in de jaren 1920-40 gerooid en in werkverschaffing tot cultuurgrond ontgonnen. Een behoorlijke opp. onrendabel H. is echter nog aanwezig.

Door dit tot opgaand bos te hervormen, kan het opnieuw economische waarde krijgen.

Van overheidswege wordt deze omzetting van H. in opgaand bos gepropageerd en door een subsidie gestimuleerd. Na 1942 is de opp. H. dan ook afgenomen ten gunste van het opgaande bos, en deze ontwikkeling zal zich voortzetten.

Zie: H. Twerda, Gaesterlân (Assen 1948), 37-52.

HAL, hel. Wrsch. lage grond. Verschillende vormen komen voor (hal, hel, hol). Vgl. Rohel, Hallum(?), Helpoort (Jutrijp), Fetsehol (Langweer).

Zie: Fr. Plaknammen II, 50-54; Moerman, 96, l0-102.

< >