Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

GENOOTSCHAP VAN GESCHIED-, OUDHEID- EN TAALKUNDE

betekenis & definitie

Fries, te Lwd. De in het begin der 19de eeuw ontwaakte liefde voor het Fr.-eigene (GysbertJapicxfeest, 7.7.1823) gaf de stoot tot de oprichting in 1827.

Van 1827-77 heeft het G. zich vooral op de studie toegelegd. Er verscheen van 1829-35 een ‘Fr.

Jierboeckje’ en sedert 1837 het tijdschrift ‘De Vrije Fries’. Tevens werd een groot aantal geschriften uitgegeven of gesubsidieerd.

Het G. gaf in Frl. de stoot tot de verzameling van munten, terpvondsten, schilderijen, het bevorderde de monumentenzorg en legde een bibliotheek en een prentenkabinet aan.De historici der 19de eeuw (H. Amersfoordt, A. Deketh, U. A. Evertz, J. W. de Crane, A.

Telting, I. Telting, J. G. Ottema, W. Eekhoff, J. Dirks, A.

J. Andreae, G. H. van Borssum Waalkes, S. Wigersma Hzn. e.a.) waren allen lid. Na 1877 (zie Tentoonstelling v. Oudheden) kreeg de museumarbeid de nadruk.

Het in 1881 geopende Fr. Museum is nu de zetel van het G. Het G. houdt afzonderlijk een jaarlijkse excursie en te zamen met de Akademy winterlezingen. Ook ‘De Vrije Fries’ was even een gezamenlijke uitgave.

Zie: Vr. F. XXVI, XLI.

< >