Naarmate het Fr. meer algemene erkenning verwierf als cultuurtaal, werd ook de behoefte om het Fr. tegenover de in Frl. zetelende overheid te gebruiken sterker gevoeld. Directe aanleiding tot het verlenen van dit recht vormde een strafvervolging tegen de journalist Fedde Schurer wegens belediging van een rechterlijk ambtenaar, toen deze een verdachte het gebruik van het Fr. had verboden.
Het rumoer om deze strafvervolging (.zie Kneppelfreed), vestigde in Den Haag de aandacht op het vraagstuk.Nadat ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie advies hadden ingewonnen van een voor dit doel ingestelde commissie onder voorzitterschap van H. Kingma Boltjes, is een wetsontwerp ingediend, dat leidde tot de wet van 11.5.1956, Stbl. 242, houdende enige regelen betreffende het gebruik van de Fr. taal, in het bijzonder in het rechtsverkeer. Deze wet erkent het recht om: a. overal in Nederland een eed, belofte of bevestiging in de Fr. taal af te leggen, tenzij de formule daarvan in de grondwet is vastgelegd; b. in Frl. op een terechtzitting, bij het ondergaan van een verhoor of wanneer men ambtshalve, dan wel ingevolge enige bevoegdheid het woord voert, zich van de Fr. taal te bedienen; c. als vertaler voor de Fr. taal te worden beëdigd. Aan het Fr. is daarmede de status verleend, die in Groot-Brittannië het Welsh reeds sedert de Welsh Courts Act 1942 bezat.