doopsgez. martelaren van Oldeboorn, resp. onthoofd en verbrand te Lwd. (7.6.1549). E. nog niet herdoopt,
F. wel; hadden verboden (doperse) bijeenkomsten bezocht. Dansten van vreugde toen het vonnis werd uitgesproken ‘omdat zij waardig bevonden waren voor den Heer te lijden’.
Zie: Bibliotheca Reformatoria Neerlandica II (Den Haag 1904), 430-436-