Van de late M.E. tot 1798 zijn de C. de verenigingen waarbinnen de barbiersheelmeesters hun beroep uitoefenden. De vroegste stedelijke gildebrieven en ordonnanties, waarin de rechten en plichten der heelmeesters worden omschreven, zijn uit de 15de eeuw (Rotterdam, Gorcum, Utrecht, Lwd.).
De leden of gildebroeders kozen de voorman, deken of olderman. Na enige jaren leertijd en een examen werd de leerling meesterbarbier, daarna gildebroeder, en mocht aderlaten.
Het recht tot uitoefening der operatieve heelkunde eiste verdere studie en een nieuw examen.Zie: H. A. van Andel, Chirurgijns (Amsterdam X941); Vr. F. xxx (1930), 81-97 (Bolsward); xxxi (1932), 1-40 (Lwd.); XL (1950), 111-135 (Frl.).