Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

CELIBAAT

betekenis & definitie

Verplichte ongehuwde staat der priesters, diakens en subdiakens, in 313 vermeld, maar pas sinds 1563 algemeen voorgeschreven. Vele Fr. priesters hadden in de M.E. een huisvrouw, vooral degenen die zelf de pastorieplaats gebruikten.

Het werd niet als verwerpelijk beschouwd. In 1580 leefde nog 55-63 pct. van de Fr. pastoors met een concubine.

De ‘pastoirsfrou’ en de ‘papekinderen’ waren heel gewone verschijnselen. Ook later leidde het C. tot moeilijkheden.

In 1851 verscheen te Lwd. een rijmsel Het celibaat, boezemklacht van een r.k. priester, indertijd gevestigd te Lwd., en onlangs buiten priesterlijke betrekking te Amsterdam overleden.Zie: H. 0. Feitli, Geschiedk. betoog, dat de priesteren reeds voor de 15de eeuw in de Vriesche landen... leefden in den ongehuwden staat (Groningen 1846); Earebondel Wumkes (1950), 182-190.

< >