(Fr.: boerewein). Bestaat uit onderstel met vier wielen en veeldelig bovenstel.
Dient voor allerlei boerenwerk (eertijds ook voor begrafenissen) , maar was allereerst hooiwagen (Fr.: heawein). Bij hooiladen kwam op de schuine zijschotten (Fr.: sydberjes) een open hooiraam (Fr.: hearamt) om het steunvlak te vergroten; op Ameland steunde men het hooi met hekken die de zijkanten verhoogden (kraakwagen).
In het waterland en de zandstreken waren de wielen hoger dan op de klei; het daardoor grotere aantal spaken en de goedgevormde ‘sydberjes’ gaven deze B. zekere sierlijkheid. Deze is evenals houtsnijen schilderwerk aan achterslachter, achterkret en zijkanten, geofferd aan de 20ste-eeuwse zakelijkheid.
De oude B. had een lange, kromme dissel. Daardoor kon een man tussen B. en paard lopen met de rechterhand aan de dissel, en zo de B. besturen.
In Frl. waren de voorwielen niet onder de bak draaibaar. Alleen de Terschellinger B. heeft o.a. nog een opvallende disselboom.
Verder is de Fr. B. thans van elk spoor van volkskunst ontdaan, en moet zelfs het veld ruimen voor een lichter type fabriekswagen op luchtbanden.Zie: Th. C. Oudemans, Die holländischen Ackerwagen (Wageningen 1927).