Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

BOER (volksleven)

betekenis & definitie

Het Fr. platteland werd lang getypeerd door de B. Het Fr. land was boerelân (B.en-land).

Als de B.en met hun sydsulver (vrouw) op marktdag in de stad kwamen was het boeresnein (B.en-zondag).Bij B. werd aan een bepaald type mens gedacht. Er waren wel verschillende variaties (zie Bouw-, Greid-, Woudboer), maar men sprak toch algemeen van boercaerd (de gewoonten der B.en), in boerebrulloft of -bigraffenis (een B.en-bruiloft of begrafenis), boerekost (het eten der B.en), boereminsken (mensen die op B.en geleken). De B. sprak zijn eigen taal boerefrysk, boersk. Waar vele B.en woonden, was een boerestreek, men woonde op een boeredoarp (dorp). De B. bezat bepaalde karaktertrekken. Hij was zelfbewust, vrijheidlievend.

De boer wol seis de leije ha (wil zelf het leidsel in handen hebben) (zie R. Veeman). Better inlytse boer as in greate feint (beter een kleine B. dan een grote knecht). De B. was voor de niet-fL echter lomp en had een beperkt verstand. Men sprak van boerachtich, in boereforstdn (B.enverstand). Van de pachtverhoudingen was hij vaak de dupe.

Er waren landheren, die verschillende boerefellen op de zolder hadden hangen of die bekend stonden als boerestrüpers (B.en-vilders). Zijn produkten werden echter zeer geprezen. Boerebûter (B.rn-boter) is heel wat beter dan kunstbûter. Men zegt: in boer moat boer bliuwe (schoenmaker houd je bij je leest).

Zie: Repert., 301-302.

In de literatuur. De B. speelt actief, maar nog meer passief een rol in de Fr. literatuur; actief als auteur (van Eelke Meinderts tot Kees Jongsma en Reimer van Tuinen), passief, omdat hij in de letteren lang een geliefkoosde figuur is geweest. Dat begint al bij Gysbert Japicx (Tjerne; Egge, Wyneringh in Goadsfrjuen; Nyschierige Jolle in Haytse-yem) en Baardt (Friesche Boere-Prognostikatie) om via de Halbertsma’s, P. J. Troelstra (It koalsiedterskjen) en J. J. Hof vooral bij O.

Postma en D. H. Kiestra tot verantwoorde poëtische verbeeldingen van _B.e«-leven te geraken. De B.en op het toneel droegen ter wille van de dramatische tegenstelling lang een eenzijdig karakter: de Fr. B. was trots, hard tegenover zijn kinderen (vooral als een huwelijk beneden de stand dreigde), conservatief. Dit is zelfs het geval bij auteurs als Schuitmaker (Skyn; Be sang fan 'e tiid) en Canne (Fan it hurde libben; It kniesde reid), totdat

E. Zandstra en D. H. Kiestra een aanvaardbaarder karaktertekening geven. Ook het proza over B.en wordt lang gekenmerkt door een eenzijdige en eentonige thematiek en karakteruitbeelding. Eelke Meinderts overtuigde meer in zijn schildering van de Fr. boerin dan in die van haar echtgenoot. Sarcastisch tekent J. Halbertsma hem in De hoanne fan Westerein tegenover de mildheid die E. Halbertsma

zijn Jonkerboer meegaf. Scherp omlijnd is De wylde boerinne van T. Holtrop, evenals de hoofdfiguur uit De Hoara's fan Hastings van Simke Kloosterman, mensen bezeten door hun niet te doven haat, waarnaast Ruth van de laatste (met Brimmerheide) haast idyllisch-sentimenteel afsteekt. Gelukkig is R. Brolsma in de tekening van de gardenier (Groun en minsken) en kleine B. (It Heechhôf, met de beide vervolgen) ; Saté Humalda is de familiekroniek van een ondergaand B.en-geslacht, De B. en de arbeider op Ekama beschrijft een sociaal conflict, evenals U. van Houten in De sûnde fan Haitze Holwerda. Ook A.

Brouwer, W. Cuperus, H. de Jong, S. D. de Jong,

D. H. Kiestra en R. P. Sybesma mogen als auteurs van novellen en romans over B.ere-leven worden genoemd. De jongere schrijvers kiezen andere milieus en andere karakters; de tijd dat de Fr. literatuur grotendeels een literatuur van B.en was, is voorbij. Zie: I. H. (1935), 265 e.v.; Nieuw Frl. (20.9.1947).

< >