Het zich op water voortbewegen door middel van een kano (Spaans: canoa = algemene benaming voor een licht, smal en doorgaans geheel open vaartuig, oorspronkelijk gemaakt van een open houten geraamte en overtrokken met dierehuid of zeildoek; of geheel uit een boomstam uitgehold; later vooral uit kunststof gefabriceerd), waarbij in tegenstelling tot de roeisport de vaarder zich op een vast steunvlak bevindt, met het gezicht in de vaarrichting kijkt en de peddel los in de hand houdt. De internationale wedstrijdsport in het vlakwatervaren wordt gewoonlijk bedreven in de zogenaamde kayaks en Canadese kano’s, in verschillende klassen (één-, twee-, of vierpersoons-kano’s), over diverse afstanden.
Daarnaast kent men het wildwatervaren.Algemeen De oorsprong van de kanosport lag in Engeland, waar John MacGregor in 1866 een vereniging stichtte en in 1874 de eerste wedstrijd organiseerde. De sport werd snel populair en verspreidde zich over Europa, en voorts over de VS, Canada en Australië. Kanosport wordt alleen door amateurs beoefend en is een onderdeel van de Olympische Spelen. Als overkoepelend orgaan fungeert de in 1934 opgerichte International Canoe Federation.
In Nederland was er rond de eeuwwisseling één vereniging: ‘De Batavier' te Nijmegen; de groei van de kanosport begon in de jaren ’20 in met name de Zaanstreek, waar verscheidene verenigingen werden opgericht. De Nederlandse Kanobond werd in 1933 opgericht. Thans kent de kanosport in Nederland zo’n 9000 beoefenaars in verenigingsverband, waarvan ongeveer 1000 in de Zaanstreek.
Zaanstreek De eerste kano-activiteiten in deze streek werden ondernomen door C. Metzelaar, die eind 19e eeuw met een kano door de Zaan voer. In 1922 richtte een aantal jongens, onder wie A H. Verkade, de gebrs. Van de Stadt en S. de Wit de Zaandamse Kano Club (ZKC) op. Deze werd in 1923 gevolgd door de Wormerveerse Kanovereniging Stormvogels, die werd opgericht door onder anderen Joh.
Ekkes Hz, D Joh. Runeman en H. de Wit. In deze periode bouwde de firma Baerveldt en Stapel de zogenoemde BS-kano’s en ontwierpen de heren E.G. van de Stadt en D. Joh. Runeman respectievelijk de ZKC-zeilkano en de SSR (Stormvogels Standaard Race-)kano. (Zie ook: ➝ Kanobouw).
De voetbalverenigingen ZFC en ZVV kregen de beschikking over twee twee-persoons overnaads gebouwde kano’s, die werden geschonken door Ir. H. Wulff, opdat de jongens ook 's zomers aan een sport konden doen. In 1925 fuseerde de Stormvogels met de Zwaluwen, een jongensclubje uit het Westzijderveld tot Watersport Vereniging Stormvogels.
In 1928 kwamen dertig Duitsers per kano naar Amsterdam om de Olympische Spelen te bezoeken. Zij kampeerden op het Ponteiland in Zaandam en legden met Zaanse kanoliefhebbers contacten, die zouden leiden tot de in de daaropvolgende jaren georganiseerde Duitsland-Nederland toertochten en wedstrijden. In 1929 werd in Zaandam de kanovereniging Quo Vadis opgericht door onder anderen D. Potse, A. Muusse, E. van Drongelen en C. de Kloe. In 1930 organiseerde de kano-afdeling van ZFC wedstrijden om het kampioenschap van Nederland.
In de SSR-klasse werd de ZFC-er E. Schramm eerste en in de RI (de voorloper van de KI-klasse) H. de Wit van Stormvogels.
In december 1930 werd de kring van Zaanse, Amsterdamse en Haarlemse kanoverenigingen opgericht (de ZAH kring). Voorzitter werd ir. H. Wulff en de Zaanse vertegenwoordigers werden S. Husslage (secretaris), G. Reek (tweede secretaris) en E.G. van de Stadt (lid technische commissie).
In augustus 1931 werd kv De Geuzen opgericht, in welke vereniging de kanovarende leden van de voetbalverenigingen ZFC en ZVV opgingen. In maart 1933 volgde de oprichting van de Nederlandse Kano Bond (NKB) met in het bestuur de Zaankanters Joh. Ekkes Hz., D. Husslage en D. Joh Runeman.
In mei 1935 opende Jb. Keizer het kano- en botenhuis Het Zwet, het kanostation van de NKB en de ANWB. Deze laatste organisatie was sterk bij de kanosport betrokken onder andere door het uitgeven van het blad De Waterkampioen en van 1934 tot 1938 De Kanokampioen en door het samenstellen van waterkaarten in samenwerking met de NKB en de Nederlandse Roeibond. In dezelfde maand volgde de oprichting van kv De Zwetplassers, welke vereniging in april 1936 samen met wsv Zwet & Marken lid werd van de NKB.
Tijdens de Olympische Spelen in Berlijn in 1936 werden door de olympische kanoploeg 3 bronzen medailles behaald, waarvan 2 door Zaankanters. Als laatste vooroorlogse activiteit was er in 1939 een wedstrijd tegen Duitsland op de Voorzaan. die door de Nederlandse ploeg (met daarin veel Zaanse deelnemers) met 20-10 werd gewonnen. (Zie ook de lijst met internationale successen aan het eind van dit artikel).
Tijdens de oorlog waren de internationale contacten miniem. Alle verenigingen moesten zich laten registreren en dienden lid te zijn van de Nederlandse Kano Bond. Liet men dit na, dan werd de vereniging opgeheven. Aangezien deze registratie niet als ‘heulen met de vijand’ werd beschouwd, lieten alle verenigingen zich registreren. Ook de tot dan toe niet bij de NKB aangesloten verenigingen namen nu deze stap, vanaf dat moment was er dus sprake van een nationale kanobond. Er mocht niet meer in de open lucht worden gekampeerd, hetgeen tot dan toe door vele kanovaarders werd gedaan.
Het Noordzeekanaal en de Voorzaan werden betiteld als ‘Sperrgebiet’. Toch werden er gedurende de oorlog nog vele kanowedstrijden gehouden. Ook het zogenoemde toeristische kanovaren werd populair. Sommigen zagen kans het hele land door te varen, maar meestal nam men deel aan de door de verenigingen georganiseerde betrouwbaarheidstochten, die vaak meer dan 100 deelnemers telden.
Tijdens de hongerwinter trokken vele kanovaarders met de kano Noord-Holland in. De voedselstrooptochten over het water waren relatief veiliger dan over land, door het vrijwel ontbreken van Duitse patrouilles.
Na de oorlog werden ZKC en Stormvogels opgeheven. De drie overige Zaanse verenigingen konden, mede dankzij een hechte wedstrijd-organisatie, blijven voortbestaan. De Geuzen bouwden hun eigen botenwagen. Jachtwerf Kraaier bouwde Kl-kano’s van Bruynzeel hechthout voor de prijs van ƒ 100, maar de kano-top haalde met de botenwagen van De Geuzen Kl-kano’s bij Struer in Denemarken. In 1955 telde de kanobond nog slechts 14 verenigingen. Toch werden in dat jaar op de Voorzaan de Westeuropese kanokampioenschappen georganiseerd, het grootste ooit op de Zaan gehouden evenement, waarbij zo’n 10.000 toeschouwers aanwezig waren.
Onder leiding van D. Potse bouwde Quo Vadis ook een botenwagen. Hij en C. van Leeuwen maakten ijverig propaganda voor het varen met Canadese wedstnjdkano’s. In 1959 werd op de Voorzaan de eerste Zaanregatta gehouden, ondersteund door de Zaandamse Gemeenschap.
In de jaren ’60 nam het aantal verenigingen weer toe en werden er ook meer toertochten georganiseerd. Quo Vadis bouwde een nieuw botenhuis aan de Oostzijde nabij het Coentunnelviaduct. A. van den Berg van de Geuzen voer tussen 1962 en 1970 een afstand van 7.300 km bij elkaar en ontving de gouden toerspeld van de NKB. Eind 1969 was het ledental van de bond toegenomen tot 1700 (1948 1000 leden).
Eindjaren '60/begin jaren ’70 kwam de kunststof op in de kanobouw. Daarmee kwam voor de 40 jaar populaire RIS-kano (een ontwerp van D. Joh Runeman en H. de Vries) het einde in zicht. Uiteindelijk werd de polyester Standaard Kano de SK op de markt gebracht, aanvankelijk zonder scheg. Deze kano was met name geschikt voor jonWormerkant te ‘annexeren’, met het argument dat het industriegebied daar ter plaatse eigendom van Wormerveerse ondernemingen was. Het rijk is nooit ingegaan op deze (eind 19e/begin 20e eeuw) gedane verzoeken tot grenswijziging.
+ Bevolking De vroegste gegevens over het aantal inwoners dateren uit 1477 en 1543: respectievelijk 95 en 100 personen. Over een vrij lange periode ontbreken vervolgens de cijfers. Dat is is jammer, omdat juist toen een aanzienlijke bevolkingsgroei plaats had. Pas in 1742 werd het aantal inwoners opnieuw bepaald: er waren toen 1572 Wormerveerders. De toename zal vooral in de 17e eeuw hebben plaatsgehad, als gevolg van de zich ontwikkelende economische bedrijvigheid. Het is opmerkelijk dat de bevolking in de 18e eeuw bleef groeien.
Dat was trouwens ook in Zaandijk en Koog het geval, maar elders liep het inwonertal overal terug als gevolg van een langdurige recessie. Van der ➝ Woude verklaart dit door te wijzen op de werkgelegenheid in de papiermakerij, een tak van nijverheid die toen juist floreerde. Desondanks kon Wormerveer het in 1795 bereikte totaal van 2084 inwoners niet handhaven. Na de Franse tijd, in 1815, woonden er 1871 personen in het dorp. Sindsdien groeide de bevolking geleidelijk: van 2831 in 1840 naar 3487 in 1869 en vervolgens tot 6054 in 1899. Deze groei zette zich voort: in 1930 waren er 8769 inwoners, in 1950 11.122, in 1960 werd het aantal van 13.000 gepasseerd, terwijl er tien jaar later 14.823 inwoners werden geteld.
Tengevolge van geringe bouwactiviteit en de verlaging van het gemiddeld aantal bewoners per woning nam het aantal Wormerveerders in de jaren ’70 en ’80 echter weer af. In 1989 woonden er 12.126 personen.
Kerkelijke gezindheid Wormerveer had in de 18e eeuw een opvallend grote doopsgezinde gemeenschap. Volgens de opgave van Nicolaas Struyck (omstreeks 1742) woonden er meer mennisten dan gereformeerden (=hervormden). Hij geeft een schatting van 1572 inwoners, waarvan 801, dus meer dan de helft, doopsgezind was. Er waren 539 gereformeerden, 220 katholieken en 12 luthersen. Deze aantallen zijn niet exact; Struyck vermeldde het aantal gezinnen naar godsdienst en deze aantallen zijn vermenigvuldigd met de toenmalige gezinsgrootte. Evenals in de andere Zaandorpen daalde het aantal doopsgezinden.
Ondanks een bevolkingstoename waren er in 1809 nog slechts 519 mennisten in Wormerveer op een totaal van 2000 inwoners. In nog geen 70 jaar was de doopsgezinde groep verhoudingsgewijs gehalveerd. Daartegenover stond meer dan een verdubbeling van het aantal aanhangers van de staatskerk (gereformeerden) van 539 tot 1113. De katholieken waren toegenomen tot 308 en voorts waren er 28 luthersen, 2 remonstranten en 26 oud-katholieken. In 1849 bleken de doopsgezinden zich te hebben gehandhaafd op 520, maar de gereformeerden waren verder gestegen tot 2020. Van der Aa, die deze aantallen noemde, vermeldde ook maar liefst 1460 katholieken.
Dit was ongetwijfeld een drukfout, waarschijnlijk was het aantal 460. Dit klopt ook met het aantal inwoners, door Van der Aa in 1849 op 3000 geschat.
Honderd jaar later, in 1947, waren de 10.688 inwoners als volgt onder te verdelen: nederlands hervormd 2082, rooms katholiek 1969, gereformeerd 877, overige geloofsrichtingen 765, geen godsdienst 4995. In 1960 was de onkerkelijkheid nog verder toegenomen. De cijfers luidden toen: nederlands hervormd 1814, rooms katholiek 2666, gereformeerd 1320, overige kerkgenootschappen 772, onkerkelijk 6578. Sinds 1984 werken hervormden en gereformeerden samen in een toen opgerichte ‘Samen op weg’ gemeente.
Politiek gezindheid Sinds de invoering van het algemeen kiesrecht waren er in Wormerveer steeds minimaal vijf partijen in de gemeenteraad. Van 1913 af zijn er maar liefst 16 partijen in de raad vertegenwoordigd geweest. Bovendien waren er nog een aantal lokale lijsten die beneden de kiesdrempel bleven. Er zou met enig recht van een opgewekt politiek leven gesproken kunnen worden.
In 1913 hadden de liberalen nog de meerderheid met 6 van de 11 zetels, maar zes jaar later viel de liberale kiesvereniging in kleine groeperingen uiteen. Dit had aanzienlijk zetelverlies tot gevolg, van 6 naar 2. In 1923 profiteerde Gemeentebelangen van de liberale verdeeldheid door bij de eerste de beste verkiezing meteen 4 zetels te veroveren. Deze plaatselijke groep bleef steeds in de raad, en kwam ook in 1946 met een zetel terug, maar haalde in 1949 en 1958 de kiesdrempel niet meer. Aan lokale lijsten was trouwens geen gebrek: van 1923 tot 1931 was de Neutrale Partij in de gemeenteraad vertegenwoordigd en van 1931 tot 1935 de Democratische Partij, terwijl in laatstgenoemd jaar de Lijst De Boer (als afsplitsing van Gemeentebelangen) twee zetels verwierf. Deze plaatselijke groeperingen haalden natuurlijk stemmen weg bij de grote landelijke partijen.
Drie daarvan, de SDAP (later PvdA), de RKSP (later KVP) en de CPH (later CPN) dus: socialisten, katholieken en communisten hadden steeds een belangrijke invloed in de gemeenteraad. In 1946 werd de CPN de grootste fractie. De PvdA kwam bij de laatste Wormerveerse raadsverkiezing (1970) samen met de PPR met één lijst uit en haalde toen 5 zetels. Eén maal, vóór de invoering van het vrouwenkiesrecht had de SDAP een raadsmeerderheid. Burgemeesters Sinds 1811, het jaar van de gemeentelijke verzelfstandiging, had Wormerveer 17 burgemeesters. De eerste was Cornelis Simonsz.
Prins, die in 1825 bovendien gemeente-secretaris werd en beide ambten tot zijn overlijden in 1843 vervulde. Prins bleef daarnaast actief in zijn eigenlijke beroep van stijfselfabrikant en koopman in zowel granen als kaas. Zijn opvolger werd, na 32 jaar, Pieter van Gelder Pz., papierfabrikant ter firma Van Gelder Schouten & Co. Waarschijnlijk doordat de hoofdzetel van zijn bedrijf naar Amsterdam werd verplaatst, legde hij het burgemeesterschap in 1852 neer, om te worden opgevolgd door Jan Dekker Cz., een bekende plaatselijke fabrikant/koopman. Dekker bleef slechts vier jaar aan (1852-’56). Mr.
Meindert Donker was vervolgens eerste burger tot 1864. Het ambt ging daarna over naar een telg van de familie Prins, zij het maar kort. Pieter ➝ Prins (zoon van de eerste burgemeester) was tevens kaashandelaar en had eerder bekendheid gekregen door zijn deelname aan de Tiendaagse Veldtocht. Na een jaar werd hij in 1865 opgevolgd door Jan Kouwer, die eveneens kort aanbleef. Toen hij in 1867 werd benoemd tot directeur van de verzekeringsmaatschappij Koning & Boeke te Zaandijk, bedankte hij als burgemeester, waarna C.P. Metelerkamp tot 1877 als eerste ‘niet-Zaankanter’ de gemeenteraad voorzat.
Zijn opvolger, H.J. Versteeg, vertrok in 1878 dus slechts een jaar later naar Zaandam. De volgende burgemeesters waren Jhr. J.K. Vegelin van Claerbergen (1879-1887), mr. H.J.C. van Tienen (1887-1899), Jhr.
Schuubeque Boeye (1899-1900) en mr. T.A.M.A. van Humalda van Eysinga (1900-1914). Al aan de namen is te merken dat zij allen van buiten de streek afkomstig waren. Dat zou tot 1968 zo blijven. T. Cluysenaer was burgemeester van 1914 tot 1934, 20 moeilijke jaren, immers tijdens de Eerste Wereldoorlog en in de crisisjaren.
Zijn opvolger werd D.G. Draayer. Deze vertrok al na twee jaar, in 1936, maar de vervolgens benoemde A. Slager bleef (met een korte onderbreking tijdens de Tweede Wereldoorlog) burgemeester tot 1950. Tijdelijk nam hij het ambt ook als waarnemer in Wormer op zich. Na zijn aftreden werd mr.
J.C. Lycklama benoemd, die 18 jaar burgemeester zou blijven en in 1968 plaats maakte voor M.J. ➝ Hille. Hille was Wormerveers laatste burgemeester. Hij was eerder wethouder van Zaandam geweest. Nadat hij de functie tengevolge van de samenvoeging tot Zaanstad had beëindigd, maakte hij als gewoon raadslid deel uit van de gemeenteraad van Zaanstad. Bewoningsgeschiedenis ‘De oudste vestigingen te Wormerveer stammen vermoedelijk uit het midden van de 14e eeuw en zijn dan terug te voeren op het in grafelijk bezit zijnde veer waarmee het contact tussen de banne van Wormer en die van Westzaan werd onderhouden’ (dr.
M.A. Verkade in ‘Den derden Dach’). De eerste bewoners zullen zich ook met de visvangst hebben bezig gehouden, gezien het ‘koopmanschap van visch, aal en paling’ dat in een verzoek tot het bouwen van een kapel werd genoemd. Dankzij de Informacie van 1477 bleef bekend dat het gehucht ‘het Saen’ bestond uit 16 haardsteden. Tot 1543 kwamen daar niet meer dan drie of vier huizen bij. Het is niet bekend hoeveel woningen er waren toen het dorpje in 1575 volledig door de Spaanse troepen werd verwoest.
De herbouw moet snel ter hand genomen zijn, want in 1613 werden alweer 94 huizen geteld. In 1638 waren het er reeds 170. Deze bewoning concentreerde zich nog voornamelijk bij het veer en de kerk aan het Noordeinde, langs de Zaan en aan het pad naar Krommenie. Geleidelijk werd de bebouwing echter naar het zuiden uitgebreid, tot het Zuideinde en het Zaandijker wegje. Er ontstond een langgerekt dorp in lintbebouwing. Pas aan het eind van de 19e eeuw werden er meer gesloten wijken naar het westen aangelegd.
Dat kwam door de aanleg van de Wandelweg in 1887, waardoor de mogelijkheid ontstond de in aanzet aanwezige paden vanaf de Zaan daarmee te verbinden. De ruimte tussen Zaan en Wandelweg werd zo langzamerhand volgebouwd, maar pas in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog ontstond hier de Indische buurt. Deze was niet voldoende om de groeiende bevolking woonruimte te bieden, daarom werd ook westelijk van de Wandelweg gebouwd. Na de oorlog breidde deze wijk zich nog uit, terwijl ook de Bomen- en de Vogelbuurt in het noorden van de gemeente werden gerealiseerd. In de jaren ’70 stokten de bouw-activiteiten. Verwacht werd dat er een wijk zou komen in het Guisveld, dus ‘over het spoor’.
Door protestacties bleef dit plan onuitgevoerd. Sindsdien heeft alleen zuidelijk van Plein 13 nog enige woningbouw plaatsgehad. Bij het Molletjesveer en tussen Plein 13 en het Zuideinde werden terreinen voor de industrie bebouwd.
Middelen van bestaan Waren de eerste bewoners vissers en boeren, na de verwoesting van Wormerveer in de Spaanse Tijd bevolkte het dorp zich ook met immigranten, die soms uit verafgelegen streken kwamen. Zo vestigde zich een groep uit West-Vlaanderen afkomstige doopsgezinden in Wormerveer, die hun handel hier voortzetten. Ook uit andere plaatsen trokken handelaren naar het dorp aan de Zaan, omdat deze waterweg voor hen goede vervoersmogelijkheden bood. Boerenbedrijf en binnenvisserij raakten op de achtergrond. In plaats daarvan werden de olieslagerij en de produktie van papier en stijfsel belangrijke bestaansbronnen. Een 17e-eeuws overzicht staat niet ter beschikking, maar dr.
S. Hart inventariseerde de in 1731 aanwezige bedrijven. Hij telde 3 stijfselhuizen, een vleethuis (dat op walvisvaart duidt), een leerlooierij, een kaashuis en 10 pakhuizen. De olieslagerij was met waarschijnlijk 15 molens toen al van groot belang voor het dorp. Bij de personele quotisatie van 1742 werden 16 olieslagers en 10 kaaskopers aangeslagen. Enkele andere beroepsgroepen telden steeds vijf belastingplichtigen. Opvallend was dat een groot deel van de aangeslagenen tot de Fries-doopsgezinde gemeente behoorde.
De oudste industrie in Wormerveer, de stijfselmakerij, was niet van grote omvang. ‘Reeds in of zeer kort na 1600 was er een stijfselhuis iets ten zuiden van de tegenwoordige markt in werking, vrij spoedig gevolgd door een drietal andere aan de beide toenmalige uiteinden van Wormerveer en één aan de Wormerringdijk, waar in de 18e eeuw nog een zesde stijfselhuis werd opgericht.’ (J. ➝ Aten in ‘Wormerveer langs weg en Zaan’). Deze kleine werkplaatsen zijn daarna uit het dorpsbeeld verdwenen, de laatste pas in de 20e eeuw.
Van veel meer belang was de olieslagerij. De oudste oliemolen van het dorp moet al in 1620 in de Dubbele Buurt hebben gestaan. Van der ➝ Woude verklaart de opkomst van de olie-industrie door te wijzen op de ligging van Wormerveer in de nabijheid van de grote 17e-eeuwse droogmakerijen. Op het nieuwe land werd aanvankelijk vooral koolzaad verbouwd in verband met de noodzakelijke ontzilting. Dit werd in Wormerveer, Wormer en Jisp verwerkt. Toen de aanvoer uit de droogmakerijen verminderde, wist de olieslagerij in Wormerveer zich te handhaven ondanks de opkomst van nieuwe centra zoals Koog en Oostzaandam.
Dit laat zich illustreren door de molentotalen in respectievelijk 1630,1731 en 1795. In 1630 waren er 13 oliemolens in de Banne van Westzaan, de meeste ervan in Wormerveer (het precieze aantal is niet bekend). In 1731 waren er 20 oliemolens, in 1795 21. Daarna nam het aantal af: in 1849 werkten er nog 16 olieslagerijen, waaronder een stoomoliefabriek. De oliemolens in het dorp zijn alle tussen 1849 en 1906 gesloopt, een deel ervan werd vervangen door grote oliefabrieken.
De eerste Wormerveerse papiermolen kreeg de windbrief in 1621. Tegen het einde van de 17e eeuw waren er 5 papiermolens in bedrijf. De papiermakerij was arbeidsintensief, aangenomen mag worden dat met deze 5 molens tenminste 200 arbeidsplaatsen gemoeid waren. In 1731 waren er 6, in 1795 zelfs 7 papiermolens in bedrijf. Tijdens de overheersing door de Fransen steeg de prijs van lompen dusdanig dat de papiermakerij ging kwijnen. In 1849 waren er nog 4 in bedrijf, de laatste papiermolen is in 1885 afgebroken.
Van de overige molenindustrie noemen we: in 1731 een pelmolen, een tabaksstamper, een verfmolen, een meelmolen en een schelpzandmolen. In 1795 waren daar een snuifmolen en een mosterdmolen bijgekomen.
Hoewel de olieslagerij en de papierindustrie in de 19e eeuw terugliepen, bleef Wormerveer een welvarend dorp. In 1849 waren er de volgende bedrijven: verschillende blauwselmakerijen, 2 smederijen met slijpmolens,1 stijfselfabriek, 2 chocoladefabrieken, 4 papiermolens, 2 meelmolens, 1 pelmolen, 1 schelpzandmolen, 1 verfmolen, 16 oliemolens en 2 zaagmolens. Van der ➝ Aa, die deze aantallen noemde, vermeldde ook dat een deel van de nijverheid buiten de gemeente was gevestigd. Zo was bijna de gehele Zaanoever van Wormer bezet met Wormerveerse bedrijven. De welvaart in het dorp was bovendien voor een aanzienlijk deel te danken aan de handel in vooral granen, kaas en boter. Wormerveer was traditioneel een centrum van deze handel, waardoor ook de binnenschipperij voor het dorp belangrijk werd.
In 1811 behoorden handel en vervoer tot de belangrijkste economische sectoren. In de ‘registres civiques’ die in dat jaar werden opgesteld, werden in totaal 454 mannen van 21 jaar en ouder geregistreerd. Het grootste deel bestond uit arbeiders (303). Verder waren er 56 werkzaam in de handel, 9 bij het vervoer, 16 in de landbouw en 15 bij de overheid. Van minder belang waren de voedingsmiddelenindustrie met 9, kledingreiniging met 6 en leerbewerking met 5 betrokkenen.
De Wormerveerse fabrikanten waren vooruitstrevend. In de Zaanstreek liepen zij voorop bij de toepassing van stoomkracht. Zij breidden hun fabrieken in de tweede helft van de 19e eeuw spectaculair uit, voor een deel op Wormers grondgebied. Hierdoor kregen bedrijven als Wessanen & Laan, Bloemendaal & Laan, Gebroeders Laan en Crok & Laan landelijke, soms zelfs internationale bekendheid. Het had ook tot gevolg dat Wormerveer in 1930 vele industrie-arbeiders telde. Van de 3584 getelde mannen werkte toen 64,6 % in de industrie, 20,1 % in de handel en het verkeer en nog slechts 1,3 % in de landbouw; 13 % kon niet bij deze drie sectoren worden ingedeeld.
Na de Tweede Wereldoorlog werd ook in Wormerveer de dienstverlenende sector van steeds groter belang. Eind 1973 werkte al 43,2 % van de van de 5653 in het dorp woonachtige werknemers in de dienstverlening.
De nijverheid nam 48,2 % voor haar rekening en de bouwnijverheid 8,5 %. Het aantal bij de landbouw betrokkenen was verder gedaald tot 0,1 % van de beroepsbevolking.
Zie ook: ➝ Bestuur en rechtspraak 2.1.8. Literatuur: A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden deel 12, Gorinchem 1849; J. Aten, Wormerveer langs weg en Zaan, Wormerveer 1967; G.J. Boekenoogen, De Zaanse volkstaal, Zaandijk 1971; P. Boorsma, Duizend Zaanse molens, Wormerveer 1950; S. Hart, Geschrift en getal, Dordrecht 1976; ld., De personele quotisatie te Wormerveer in 1742, in: De Zaende 1949; G.J.
Honig, Beschrijving en geschiedenis der Zaanlandsche gemeentewapens, in: Algemeen Nederlandsch Familieblad 1887; ld., De Zaanse burgemeesters sedert 1814, in: De Zaende 1951; H.N. ter Veen e.a., Problemen der samenvoeging van Zaangemeenten, Haarlem 1941; M.A. Verkade, Den derden dach, Alkmaar 1982; A.M. van der Woude, Het Noorderkwartier, Utrecht 1983; Zaanstreek in cijfers 1974, Zaanstad 1975.