Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Gepubliceerd op 02-10-2020

Dekker, Jan

betekenis & definitie

Handelsonderneming en aanvankelijk ook (chemische) industrie te Wormerveer; familie-onderneming vanaf eind 18e eeuw, thans onderdeel van Naarden International te Naarden.

In 1774 richtte Jan Dekker, samen met zijn zwager Lammert Trip, de firma Trip & Dekker op, maar in 1778 besloot hij onder eigen naam door te gaan met zijn ‘handel in potasch en weedasch’, met daarnaast een trashandel. De tras werd vermalen in de molen De ➝ Rietvink bij de Bartelsluis. De potas en weedas kwamen uit de Oostzeelanden, weedas werd ook wel zelf gefabriceerd uit potas met afgewerkte kalk van de zeepziederijen. Hij had daarnaast ook belangen in de olieslagerij van Schenk Vas & Co.

Jan Dekker is vermoedelijk in 1795 overleden en zijn zoon Gerbrand Jansz Dekker nam dat jaar de leiding van het bedrijf over. Deze was een zeer ondernemend man. Hij kocht bijvoorbeeld voor ƒ 95.000 de ruine van Karel de Grote’s kasteel Het Valkhof te Nijmegen, die hij binnen twee jaar liet slopen en vermalen in De Rietvink. Met de aldus verkregen tras werden heel wat huizen en gebouwen in de Zaanstreek opgebouwd. De hele operatie bracht Gerbrand Dekker echter een verlies van ƒ 6000.

Na de dood van Gerbrand in 1813 werd zijn broer Cornelis Dekker Jansz (1786-1863) eigenaar door de zaken van zijn schoonzuster Aafje Boon over te nemen. Hij ging een moeilijke tijd tegemoet. Op zijn veertigste (in 1830) besloot hij echter al te gaan rentenieren, en liet hij de zaken over aan zijn zoon Jan Dekker Cornelisz (1805-1891), gehuwd met Wilhelmina van Ree, die zijn vader dus nog jaren moest onderhouden.

Jan Dekker Cz beschikte gelukkig over veel energie en begaf zich in nieuwe zaken met stijfsel, blauwsel en soda, naast de potas, weedas en tras. De handel nam niet zoveel van zijn tijd. Hij was jarenlang burgemeester van Wormerveer en hield zich literair bezig, speciaal met toneelstukken.

In 1867 deed hij de zaken weer over aan zijn zoon Jan Alexander Dekker (184?-1901), gehuwd met Maria Cornelia Kaars Sijpesteijn (1844-1925), die toen reeds een tiental jaren in de zaak werkzaam was. Deze gaf opnieuw belangrijke uitbreiding aan de handelszaken, naar aanleiding van de opkomende vraag naar allerlei chemicaliën. Zo werden alkali, chloor, hars, soda en china clay aan het assortiment toegevoegd, naast Amerikaanse stijfsel. In 1878 besloot men een stoommachine in de Rietvink te plaatsen. De produktie ging daarna veel sneller, maar door het aanbod van Portland cement steeg de vraag naar tras niet evenredig, zodat de fabriek vaak stilstond. Hij besefte dat deze zaken voor zijn drie zonen Johan, Willem en Pieter niet voldoende emplooi konden bieden.

Daarom besloot hij een nieuwe tak van industrie, de zeepfabricage, aan zijn handel toe te voegen. In 1885 bouwde hij daartoe een heel simpele zeepziederij, waaruit later de zeepziederij de Adelaar zou groeien. Eerst maakte men zachte zeep, hetgeen vaak niet lukte en dan stond er 10.000 kilo bedorven groene zeep in het pakhuis. Langzaam werd echter de benodigde kennis verkregen. Men maakte zachte groene zeep, Dekker's Zeep en Delta Zeep, een duurdere kwaliteit. Een export van hardere en zachtere zeep werd opgebouwd.

In 1895 werd ook met de levering van de bij de zeepfabricage vrijkomende glycerine begonnen, hetgeen in 1908 werd geperfectioneerd door chemisch zuivere glycerine te leveren. Jan Alexander Dekker had de firma tot aanzienlijke bloei gebracht en de eerste schreden op weg naar een chemisch bedrijf gezet.

In 1901 vormden de zonen Johan Willem Dekker (gest. 1949), gehuwd met Anne Honig, Willem Alexander Dekker (geb. 1870), gehuwd met Laurentine Laan (geb. 1874), en Hendrik Pieter Dekker, gehuwd met Anne Hildens, de handelsvennootschap onder firma Jan Dekker.

Zij namen in 1903 de firma Storm van Bentem & Kluyver over. Een dochter van Jan Dekker Cz. en Wilhelmina van Ree, Neeltje Dekker (1831-1909), was getrouwd met Albert Kluyver Albertsz Jr., koopman en verffabrikant, deelgenoot in Storm van Bentem & Kluyver met zijn neef Pieter Kluyver Pietersz (gest. 1879) en diens zoon Huibert (gest. 1879). Deze firma werkte met de molens Het Gekroonde ➝ Zeepaard, De ➝ Boot (die in 1886 werd verkocht aan M.K. Honig en werd gebruikt als maiskoekenfabriek, maar datzelfde jaar verbrandde), De ➝ Storm, De ➝ Sluiswachter, De Grauwe ➝ Hengst.

Het bedrijf Jan Dekker breidde zich allengs uit met een vethardingsfabriek (1914), een nieuw kantoor (1916), een chloorfabriek (1918), die in 1926 werd vernieuwd, en de aanleg van een kabelbaaninrichting voor de kristalsodafabriek.

Inmiddels was de zesde generatie volwassen geworden en traden de zonen van Willem Alexander, ir. Adriaan Dekker (geb. 1899) en Johan Adriaan Dekker (geb. 1902) met de zonen van Johan Willem, Jan Alexander Dekker (geb. 1895) en Robbert Ernst Dekker (geb. 1902) tot de vennootschap toe. Waarschijnlijk had de toen heersende crisis veroorzaakt dat een deel van deze zonen elders geen emplooi kon vinden, met als gevolg dat in deze jaren maar liefst zeven Dekkers het bestuur vormden. Dit leidde tot onderlinge onenigheid, die echter zolang Johan Willem leefde door hem als bindende figuur naar buiten kon worden verhuld.

Na het overlijden van Johan Willem (1949) stapelden de moeilijkheden zich verder op toen in 1954 Hendrik Pieter en Willem Alexander zich uit de zaak terugtrokken. Ondanks grote investeringen in vetsplitsings- en destillatie-apparatuur raakte het bedrijf economisch en technisch achterop. Hierdoor zag de toenmalige Amsterdamse Bank zich genoodzaakt de heer Havinga als beheerder aan te stellen en te gaan zoeken naar een fusiepartner, wat in 1957 leidde tot overname door Chemische Fabriek Naarden. Alle Dekkers traden daarop terug met uitzondering van een zoon van Jan Alexander, Johan Willem Dekker (1928-1960), die in het bedrijf werkzaam bleef.

Naarden besloot in 1958 tot stopzetting van alle fabricage in Wormerveer van vetzuren, glycerine, zeep, soda en andere reinigingsmiddelen, zoutzuur en kaliloog, waardoor driekwart van het personeel moest afvloeien. Gezocht werd naar nieuwe agenturen (reeds in 1923 was een agentschap van Wacker te München verkregen) en de handel in nieuwe produkten werd ter hand genomen. Leegstaande gebouwen en tanks werden opgelapt en aan derden verhuurd. Ook in 1958 besloot Naarden de produktie van ruwe theobromine van Naarden te verplaatsen naar Wormerveer; in 1960 volgde de glycerine-produktie en werd in Wormerveer weer nieuw personeel aangetrokken.

Door samenwerking met een Amerikaans en een Fins bedrijf, kwam op het terrein van Dekker in 1961 een installatie ter fractionering van ruwe tall-olie en tall-olievetzuren, tall-hars en tall-oliespek. Jan Dekker kreeg de alleenverkoop.

In de periode hierna besloot Naarden zich te specialiseren in reuk- en smaakstoffen. Bij Jan Dekker werd de theobromine-fabricage stilgelegd, en het tall-oliebedrijf werd in 1966 verkocht aan een Frans bedrijf, dat het op haar beurt overdeed aan Unilever. Vrijwel gelijktijdig verkocht Naarden de glycerinefabricage, ook aan Unilever.

Daarentegen werden alle handelsactiviteiten van Naarden aan Jan Dekker toegevoegd. Vanuit het kantoorpand aan Plein 13 en vanuit de oude zeepziederij De Adelaar zette de handel in moderne chemische produkten zich in stijgende lijn voort, terwijl ook nieuwe agentschappen werden verworven. In 1977 was Jan Dekker een van de belangrijkste werkmaatschappijen van Naarden geworden. Nadien is het bedrijf weer verzelfstandigd. In 1990 waren er bij Jan Dekker 23 personen in dienst en bedroeg de omzet ƒ 25 mln.

Ir.E B. van Gelder

< >