Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

West-lndische compagnie

betekenis & definitie

De WIC ter Kamer Stad en Lande, tegen de zin van Holland tot stand gekomen (1621) met inleg ruimschoots boven het vereiste minimum van 500.000 gulden, werkte met hoofdparticipanten (minimale inleg 4.000 gulden), participanten en deposanten. Grootste aandeelhouders waren Groningen, de Ommelanden en de provincie.

De rest van de hoofdparticipanten waren jonkers, regenten uit de stad en enkele eigenerfden. De Ommelanden en particulieren investeerden ook in andere kamers (met name in die van Amsterdam). Uit de hoofdparticipanten werden veertien bewindhebbers gekozen.De actieve periode van de Groninger wie viel hoofdzakelijk in het tweede kwart van de 17de eeuw (kaap- en handelsvaart). De Kamer was geen succes: Stad en Lande was een agrarisch gewest, deskundigheid op het gebied van handel en zeevaart ontbrak. Bijkomend nadeel was de excentrische ligging ten opzichte van Holland. De Groningse deelneming was voornamelijk van prestigieuze aard.

Bij de reconstructie van de wie (1674) bleef de overheid de grootste aandeelhoudster. De belanghebbenden kregen 15% van de nominale waarde van hun oude inleg terug, met bijstorting van 4%. Het aantal bewindhebbers liep van twaalf terug tot enkele eind 18e eeuw. Deze periode werd gekenmerkt door laks beheer, geringe betrokkenheid bij de Compagnie - opgeheven 1792 - zelf en fraude door het personeel. Het bewindhebberschap van jonkers en regenten had uitsluitend een statusverhogende functie, het rendement was gering.

Lit.: P.J. van Winter, De Westindische Compagnie ter kamer Stad en Lande (’s-Gravenhage 1978).

< >