Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Vrijmetselarij

betekenis & definitie

Beweging die in haar eigen perceptie teruggaat op de traditie van de middeleeuwse bouwlieden, maar waarschijnlijk rond het begin van de 18de eeuw is ontstaan in het huidige Groot-Brittannië. In haar streven naar wijsheid, kracht en schoonheid eerbiedigt de West-Europese vrijmetselarij in het algemeen het christendom; in zuidelijke landen is dat meestal anders (wel onder invloed van de afwijzende houding die de rooms-katholieke kerk lange tijd tegenover de vrijmetselarij heeft ingenomen).

De traditionele Nederlandse vrijmetselarij (‘Orde van Vrijmetselaren onder het Groot-Oosten der Nederlanden’) is zeker niet antigodsdienstig. De eerste mogelijke sporen van beoefening der ‘Koninklijke Kunst’ zijn in het Groningerland aanwijsbaar tegen het einde van de 17de eeuw. A. Pathuis, zelf vrijmetselaar, wijst in zijn Groninger Gedenkwaardigheden op het gebruik van vrijmetselaarssymbolen in die tijd (onder andere aan de ‘Knyphausen Hawk’, thans op Chatsworth, Derbyshire, in het Verenigd Koninkrijk, eertijds op de borg Nienoord). De kerk van Harkstede (1691) zou zodanig gebouwd zijn, dat zij ook voor bijeenkomsten van een loge (‘afdeling’) van vrijmetselaars kon worden gebruikt.Op vastere grond komen wij wanneer wij constateren dat in 1772 in de stad Groningen de loge ‘l’Union Provinciale’ ontstond die daar (na een korte onderbreking in de jaren 1789-1791) nog steeds bestaat. Later ontstonden daar andere loges, zoals ‘l’Unanimité’ (17901791, dit was een zogenaamde 'ambulante loge’, grotendeels bestaande uit officieren van het garnizoen), ‘Les fils du Soleil/l’Union Maçonnique’ (1812-1843), ‘de Drieslag’ (1955) en ‘Libra’ (1965). In de stad vindt men ook een zogenaamde irreguliere loge die vrouwelijke leden toelaat en niet onder het Nederlandse Groot-Oosten ressorteert: ‘de Hoeksteen’. Een curiosum is de loge ‘Gastvrijheid’, in 1915 in Groningen opgericht door Britse geïnterneerden. Deze werd in 1919 verplaatst naar Londen waar ze nog steeds bestaat. In Veendam vindt men de loge ‘Het Noorderlicht’ (1878, hier speelde dominee Winkler Prins aanvankelijk een belangrijke rol), in Winschoten ‘Moed, Kracht en Volharding’ (1921). In Delfzijl bestond tussen 1895 en 1918 de loge ‘Prins Frederik’.

De geheimzinnigheid waarmee de rituelen van de vrijmetselaars zijn omgeven, heeft hun in de Groninger overlevering een slechte naam bezorgd. Het is fatsoenlijk volk maar ze hebben hun ziel aan de duivel verkocht en van hem een wisseldaalder (een munt die hoe vaak hij ook wordt uitgegeven, telkens weer naar de beurs van de bezitter terugkeert) gekregen. Alle zeven (twee, honderd) jaar moet er een vrijmetselaar sterven. Na een zware doodstrijd haalt de duivel hem (hij draait hem de nek om). In zijn kist vindt men stenen. Die hebben hun kezoaten (consorten) erin gelegd.

Elk van hen haalt een stuk van het lijk eruit en legt er een steen voor in de plaats. Een van hen neemt ook een kistje met geheimen mee. Ze vergaderen in de Stad in een huis zonder ramen. In de vergaderzaal staat een ijzeren stoel die altijd leeg blijft. Die is voor hun opperheer. Ze moeten dat huis achterstevoren binnengaan, anders komen ze er niet weer uit.

Voor iemand in de orde kan intreden, moet hij zeven, steeds zwaarder wordende moedproeven afleggen, zijn handen in mensenbloed wassen en met zijn eigen bloed een akte ondertekenen. Daarna wordt hij geblinddoekt in een zaal geleid, waar aan de muur de portretten van alle vrijmetselaars uit Groningen hangen. Met een dolk moet hij in een willekeurig portret steken. De geportretteerde moet sterven.

Vrijmetselaars helpen elkaar altijd. Ze herkennen elkaar aan de handdruk met twee, hooguit drie vingers. Of ze leggen je als herkenningsteken de wijsvinger op de pols. Hun handtekening vertoont altijd drie stipjes. Ook hebben ze een alleen aan ingewijden bekende aparte steen of windveer aan hun huis. Een kapitein die vrijmetselaar is, heeft een passer en een driehoek in de mast.

[Bosscher, Van der Kooi]

Lit.: Y.N. Ypma e.a., Ken Uzelf. Vrijmetselarij in NoordNederland (Heerenveen 1998); Ter Laan, Volksleven II, 189; Huizenga-Onnekes, Heksen, 177-187.

< >