Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Voogdijrecht

betekenis & definitie

Geheel van rechtsregels dat de gang van zaken regelt, wanneer iemand overleden is met achterlating van een nog minderjarig kind. Aangezien een minderjarige onmondig is en dus handelingsonbekwaam, moet in de voogdij over hem of haar voorzien worden.

Is nog een van de ouders in leven, dan komt deze van rechtswege de voogdij toe. In dit geval spreekt men van legitieme of wettelijke voogdij. Daarnaast bestaan er de testamentaire en de datieve voogdij. Bij testamentaire voogdij zijn degenen die de voogdij over de minderjarige in kwestie uitoefenen, aangewezen in het testament van (een van) beide ouders. Bij datieve voogdij worden zij benoemd door de overheid.Voor 1809 waren in Stad en Lande ook de grootouders gerechtigd tot het uitoefenen van de legitieme voogdij. Net als de langstlevende ouder oefenden zij die voogdij dan uit zonder een toeziend voogd. Als minderjarigen na het overlijden van de langstlevende van hun ouders door de overheid onder voogdij werden gesteld, werden drie mannen met de voogdij bekleed, de voorstanders. De belangrijkste van hen was de ‘voormond’. Hij was doorgaans degene die het beheer over de goederen van de kinderen voerde. De twee anderen hadden meer een toeziende rol en heetten ‘voogden’.

Ook als de voogdij bij testament geregeld was, was de voogdij meestal opgedragen aan drie voorstanders, een voormond en twee voogden. Behalve na de dood van de langstlevende van de ouders, moesten of konden voorstanders over de bestaande minderjarige kinderen van een echtpaar worden aangesteld, als de langstlevende ging hertrouwen. De taak van deze voorstanders bestond voornamelijk uit het bewaken van de vermogensrechtelijke belangen van de kinderen. In dit geval was het in beginsel de taak van de langstlevende ouder de ‘voorstanders’ te vragen. De vermogensrechtelijke verhouding tussen de langstlevende ouder en zijn of haar kind of kinderen werd vaak geregeld in een boedelscheiding of een zogeheten kinderafkoop. Toen deze in de stad Groningen in 1689 bij de Stads Nieuwe Constituties verplicht werd gesteld, namen minder welgestelde ouders in veel gevallen hun toevlucht tot het aanstellen van ‘opzieners’, die in tegenstelling tot de - datieve - ‘voorstanders’ geen eed behoefden af te leggen. De wetgeving is te vinden in de verschillende landrechten.

In de stad Groningen waren de datieve ‘voorstanders' van de volle wezen sinds 1613 in beginsel jaarlijks verantwoording schuldig aan de weeskamer voor het gevoerde beheer van de goederen van de kinderen. Deze weeskamer had na 1689 ook een taak in de regeling van de vermogensrechtelijke belangen van de minderjarigen, van wie de langstlevende ouder opnieuw in het huwelijk trad.

[Hempenius-van Dijk]

Lit.: Hempenius-van Dijk, Weeskamer.

< >