Fictieve verhalen die, al of niet naast een schriftelijke overlevering, (ook) een mondelinge overlevering kennen of gekend hebben, die langer of korter, waar en wanneer dan ook, in een oraal circuit gecirculeerd hebben. Uit Groningen kennen we relatief veel volksverhalen, zowel uit de schriftelijke overlevering als uit de mondelinge.
In de schriftelijke overlevering, die hier in de Middeleeuwen inzet, duiken tot ca. 1800 slechts sporadisch volksverhalen op, meestal als al of niet geloofde berichten in historische geschriften. Zij laten in elk geval zien dat ze hier toen ook verteld werden. Nadien neemt de stroom van gedrukte volksverhalen sterk toe, nu ook als literaire teksten gepresenteerd en vooral in de mengelwerkkaternen van de vele almanakken en in de Groninger literatuur en tijdschriften, vooral tussen 1850 en 1940, maar ook later nog wel, vergelijk bijv. Nies Sap-Akkerman, Opa’s jonge joaren (1977). Hierbij speelde naast de voorkeur van samenstellers en auteurs voor beproefde vertelstoffen steeds vaker een door romantiek en nostalgie gevoede belangstelling voor de volkscultuur mee. Gesterkt door een groeiende wetenschappelijke waardering voor de orale cultuur dreef dit besef dat volksverhalen een belangrijk onderdeel zijn van de eigen culturele identiteit ook Groninger verzamelaars van volksverhalen als N.
Westendorp, J. Onnekes, EJ. Huizenga-Onnekes, K. ter Laan, Jan Boer en Tj.W.R. de Haan. Zij brachten met F. Wever, die voor zuiver wetenschappelijke doeleinden tussen 1962 en 1968 nog ruim 1.100 verhalen in Westerwolde kon optekenen voor het Meertens-Instituut, een corpus bijeen, dat qua omvang en betekenis in Nederland slechts wordt overtroffen door het Friese. De belangrijkste genres van het volksverhaal in Groningen zijn de sage, het sprookje, de etiologie en, qua populariteit, vooral het humoristische volksverhaal en de mop (humor). [Van der Kooi]
Lit.: Ter Laan, Overleveringen; De Haan, Smeulend vuur, Tj.W.R. de Haan, Volksverhalen uit Groningen (Utrecht en Antwerpen 1979).