Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Volksrijm

betekenis & definitie

De Groninger volkscultuur is doordesemd van rijm, van de wieg tot het graf, van humor en spot (scheldrijmen op namen, beroepen, plaatsen bijv., zie ambachtsrijm, kinderrijm, plaatsrijmen) tot alledaagse wijsheden. Bezweringen, grafschriften (grafcultuur), inscripties en opschriften, straatroepen, raadsels, het weer (volksweerkunde), gebruiken als het voeten vegen, het richten, nieuwjaarswensen of het uitnodigen van bruiloftsgasten (huwelijk), lijken of leken bij voorkeur te moeten worden gegoten in rijm, omdat het zo gemakkelijker bleef hangen, of omdat rijm toch iets plechtigs gaf aan een niet-alledaagse zaak.

Het minst opvallend misschien, maar kwantitatief het sterkst vertegenwoordigd, is wel het korte, tegen het spreekwoord aanleunende didactische rijm, dat oordelend en beoordelend goede en slechte ervaringen vastlegt en met een soms stevige en vette knipoog door wil geven. Over gezondheid en voeding bijv.: Bitter in de mond / Maakt 't hart gezond. - Brij, brij / Achttien maal in week / En altijd even nij. - Van kappen en korsten / Krijg je dikke borsten. - Mous is goud veur drous, / Moar wordt ’t spek vergeten, / Din is mous gain minskeneten. Het Groninger schoonheidsideaal wordt beleden in n Maaid as n blad, / Braid van scholders, / Smaal van gat en Laank en smaal / Het gain gevaal; / Kort en dik / Het ook gain schik. Een schier wicht heeft Aarms as poaskestoeten, / Bainen as woagentoeten. Al te nuffig moeten ze niet zijn, dat vinden ook de seksegenoten. Een te parmantig meisje krijgt van haar vriendinnen te horen: Juffraauw van Poederen, / Komt weg laans kloederen, / Al van Oethoezen / Mit mond ien kroezen.

En wat van de gangbare norm afwijkt, is verdacht: Kroes haar, kroeze zinnen; / Kroes van boeten, kroes van binnen. Rood haar en elzenhout, / Is op slechte grond gebouwd.

Vrouwen is mooi goed (n Mooie vraauw, / Mooi vuur en n mooie poes, / Dat is n sieroad in ieder hoes), maar ze horen hun plaats te weten: Vraauw en poes / Heuren in hoes, / Mannen en honnen / Goan heur ronnen. - ’t Is in hoes n groot verdrait, / As 't hinje kraait en 't hoanje nait. Te oud mogen ze ook niet zijn: Olwieven lus ik nait, / Jongen dat bin de besten, / Oln dij hebben heur gat verbraand, / Dat komt van stoven in testen. En trouw haar nooit alleen om het geld: Traauw nooit om 't goudje / Mit gain bloudje, / Want as 't goudje is verteerd, / Din zit joen bloudje / Nog in hörn van heerd. Want met geld gaat het zo: De man bringt 't in mit lepels, / De vrouw geft 't oet mit schepels. Maar wat is een man zonder vrouw, en het is te hopen dat ze hem overleeft, want: n Ol vraauw en n ol kou, / Dat vaalt tou; / n Ol man en n old peerd / Bin niks meer weerd.

Boeren zijn de ruggengraat van de samenleving, maar twaalf boeren en n hond bin dattien rekels. Altijd jagen ze hun personeel op: Boer kikt zoer, / Kikt om hörn van hut, / Of’t volk ook wat dut. Zuinig zijn ze en altijd klagen ze: As n boer n hinne opvret, din wai’k, / Din is de boer of de hinne zaik. / As n schooier opholdt te vroagen, / As n boer opholdt te kloagen, / Löpt 't in leste van doagen. Zo is er voor elke gebeurtenis, elke gelegenheid en elke mening een rijm paraat. Desnoods een dooddoener. Als kinderen bijv. om drinken zeuren, zegt de moeder: Hest dorst?/ Goa noa Berend Bontje, / Dij het n hondje, / Dij pist die wat in 't mondje. En boven alles geldt de oude Groninger leefregel: Eerst n aander wat, / Din n hemd om 't gat, / Din n swien in 't vat.

[Van der Kooi]

Lit.: NGW; Ter Laan, Volksleven II, Riemkes.

< >