Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Volksdierkunde

betekenis & definitie

Dat wat het volk weet (meent te weten; volksgeloof), zegt of te vertellen heeft over dieren in het algemeen en de diverse diersoorten in het bijzonder. De volksdierkunde betreft meestal huisdieren, dieren in en rond het huis en die van het vrije veld in de directe omgeving van de mensen, die dieren dus waar men regelmatig mee in aanraking kwam.

Dezelfde dieren spelen ook vaak een rol in de volksgenees- en volksweerkunde. Veel dieren schreef men bijzondere krachten of een verbinding met demonische wezens toe: een lapjeskat die zwarte jongen kreeg zou door de duivel bevrucht zijn, paarden en honden konden een sterfgeval zien aankomen (spookhuilers), elke haas kon een heks zijn, enz. Menig dier schreef men ook biologische kenmerken toe die het in werkelijkheid niet bezit. Zo dacht men dat de kwartel doof is en dat de onschuldige evertaask (hagedis of salamander) en puitaal zo vergiftig zijn, dat de minste aanraking al dodelijk kon zijn. Algemeen was ook het geloof dat het gedrag of verschijnen van bepaalde dieren, vogels in het bijzonder, een voorspellende waarde heeft (Voortekens, ooievaar, koekoek). De wijdverspreide opvatting dat alle dieren hun eigen koning hebben, hechtte zich in Groningen met name aan katten en slangen.Tot de volksdierkunde rekent men ook de vele dierverhalen (sprookjes, etiologieën), raadsels, spreekwoorden en volksrijmen waarin dieren een rol spelen. Tot de laatste categorie horen bijv. de rijmpjes en zegjes op de vogelgeluiden. Een hen die gelegd heeft kakelt: 'k Heb, 'k heb, ’k heb 'k heb n aai legd. En de in het voorjaar terugkerende zwaluw zingt: Verleden joar dou ’k hier nog was, / Was dit vak vol, was dat vak vol; / Nou ik weerkom, nou ik weerkom, / Nou is 't aal vertierelierd (vak = ruimte in boerenschuur voor de opslag van de oogst).

Lit.: Ter Laan, Volksleven II.

< >