Speelden op het platteland een belangrijke rol in het sociale verkeer. Om zeven uur ging men te avondpraten of, in het Westerkwartier, te piezelen.
Had de mannelijke bezoeker plaatsgenomen, dan werd hem een lange Goudse pijp gepresenteerd. Kwam hij vaker avondpraten, dan kreeg hij een eigen pijp, die, voorzien van zijn naam werd opgeborgen in een pijpenstander. De visite kreeg koffie en als er dames in het gezelschap waren, koek en gebak. Later op de avond werd brandewijn geschonken. Men dronk uit één glas. Wie het eerst dronk, zei bij het overreiken van het glas aan de buurman: ‘Proost’, waarop deze zei: ‘Wel bekome het U’.
De visite werd besloten met een maaltijd. Gasterij noemde men een boerenbezoek in het Westerkwartier. De bezoekers kwamen om elf uur, kregen koffie en brandewijn, en vervolgens een middagmaal. Na het eten nam men een kijkje bij het vee in de stallen, waarna thee of koffie werd gedronken. Vervolgens at men wittebrood met hies (rookvlees) en beschuit. Ten afscheid kreeg men een borrel Ook familiebezoeken, meestal in het voorjaar voor het landwerk weer moest beginnen, waren overdag.Op het platteland was het gewoonte dat meisjes en vrouwen ’s avonds bijeen kwamen op spinvisite. Ze spinden vlas en deden naaiwerk. Later op de avond kwamen de mannen en de jongens. Er werd veel gezongen, gedanst. De jongens brachten ten slotte de meisjes naar huis. In de Veenkoloniën en het Oldambt werden kredietavonden gehouden bij jonge meisjes, wier ouders elders een avondvisite aflegden. Jongens uit het dorp kwamen op bezoek om met de meisjes te vrijen.
Theevisites waren vroeger algemeen. Het was een vrouwenaangelegenheid. Bij een kopje thee en een koekje werd gepraat en aan handwerken gedaan. Speciale gelegenheden voor visites waren de slacht (slachtvisite) en het nieuwjaarwensen (nieuwjaar) in januari. De nieuwjaarsvisite begon met koffie en koek, oudewijven en rolletjes en eindigde met brandewijn met rozijnen.
[Van der Heide]
Lit.: P.Th.F.M. Boekholt en J. van der Kooi (red.), Spiegel van Groningen. Over de schoolmeesterrapporten van 1828 (Assen 1996) 108-115; Onnekes, Zeden, 21-22; Ter Laan, Volksleven II, passim.