(Vries 1777 - Groningen 1856)
Dichter en bestuurder. Spandaw werd bekend met De vrouwen: dichtstuk in vier zangen (1807) en zijn ‘haringlied’. Daarnaast bezong hij tal van tijdgenoten, onder wie Bilderdijk, Feith, Jeronimo de Vries en Immerzeel. Spandaw was een veelgevraagd redenaar: toen in 1827 een eerste monument ter herinnering aan de slag bij Heiligerlee werd onthuld, hield hij een lofrede op de nagedachtenis van Adolf van Nassau; bij de opening van het nieuwe Academiegebouw in 1850 hield hij de inwijdingsrede. In 1851 verscheen Mijn afscheid als dichter. Een bundel met zijn verzamelde gedichten werd uitgegeven in 1857. Hij heeft zo’n 25 titels op zijn naam staan.
Naast zijn dichterschap was Spandaw van 1803 tot 1812 secretaris van de Oldambten in Zuidbroek, van 1820 tot 1827 Statenlid namens de landelijke stand, gedeputeerde van 1820 tot 1826, naderhand griffier van de Staten, in 1846 raadsheer in het Hof in Groningen.