Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Ruiter, mense

betekenis & definitie

(Enschede 1908 - Groningen 1993)

Orgelmaker en -restaurateur. Begon, na negen maanden te hebben gewerkt bij Andreas Doornbos, omstreeks 1930 in Groningen als zelfstandig reparateur van orgels en harmoniums. In de naoorlogse jaren was hij een der voortrekkers bij de heroriëntatie op de klassieke (lees hier: barokke) orgelbouw; daarbij schuwde hij de toepassing van moderne materialen en eigen vindingen niet. Belangrijke instrumenten waren o.a. ’s-Gravenhage, Maranathakerk (1952), Amsterdam, Koningskerk (1956), Bedum, Martyriakerk (1963) en Groningen, Mirtekerk (1964). Het bedrijf werd in 1975 voortgezet door Jan Hendrik Holthuis (tot 1990) en twee jaar later verplaatst naar Zuidwolde; huidige firmanten zijn Jan Veldkamp (Zwartsluis, 1949) en Adolf Willem Tamminga (Harkstede, 1953). Sinds 1975 heeft het bedrijf zich steeds sterker georiënteerd op historische orgelbouwprincipes, in het bijzonder uit de eigen provincie (zoals van H.H.

Freytag). Belangrijkste instrumenten uit deze periode zijn o.a. Winsum, hervormde kerk (1977), Nijverdal, gereformeerde kerk (1984), Uithuizermeeden, gereformeerde kerk (1980) en gereformeerde kerk vrijgemaakt (1985), Winsum, gereformeerde kerk (1993) en Spakenburg, Noorderkerk (1997). Belangrijke restauraties o.a. in Farmsum, hervormde kerk (1976), Sleen, hervormde kerk (1992) en Oude Pekela, hervormde kerk (1990-1993).

< >