(Appingedam 1827 - Noordbroek 1893)
Studeerde theologie in Groningen (1844) en was hervormd predikant in Holwierde (1850), Nijmegen (1857) en Noordbroek (1858-1893). Leerling van P. Hofstede de Groot. Als redacteur van De Bijbelvriend, het tijdschrift van de Evangelische Richting in de Hervormde Kerk, werd hij sterk beïnvloed door de moderne theologie en koos hij uiteindelijk voor het modernisme. Poelman werd de belangrijkste vertegenwoordiger van deze richting in het Groninger land en propageerde haar in woord en geschrift. Als afgevaardigde van Veendam had hij sedert 1891 zitting in de Tweede Kamer. Ondanks zijn blindheid werkte hij als journalist mee aan verschillende bladen; in het bijzonder zijn bijdragen ‘Groninger kout’ aan de Provinciale Groninger Courant waren bekend.
In 1861 gaf Poelman Wat de moderne theologie leert uit, een jaar later gevolgd door Het nieuwe en het oude in de kerk van Christus. Hij was sterk betrokken bij de onder Groninger theologen gevoerde discussies over de wonderverhalen en schreef De waarde van de bijbelse wonderverhalen (1864). Naar aanleiding van zijn Maria Boodschap schreef N. van der Tuuk Maria's Droom (1864). In een in 1883 in Bellingwolde gehouden nutslezing bestreed hij de opvattingen van Domela Nieuwenhuis.
Lit.: Biografisch Lexicon Geschiedenis Nederlands Protestantisme 1, 257-258; ‘Dr. A.L. Poelman’, GVA 1894,119-122.