Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Oven, julius christiaan van

betekenis & definitie

(Dordrecht 1881 - Leiden 1963)

Rechtsgeleerde. Studeerde aan de Universiteit van Amsterdam, promoveerde daar op De bezitsbescherming en hare functies (1905) en was daarna korte tijd advocaat en vanaf 1906 redacteur buitenland van Het Nieuws van den Dag. Toen hij in Groningen benoemd werd tot hoogleraar Romeins recht had hij wel over het privaatrecht gepubliceerd maar niet over het hem aangewezen vakgebied. Zijn ideaal was in het Romeinse recht de eigentijdse rechtsbegrippen in primitieve vorm te vinden om zo gangbare rechtsbegrippen te kunnen zuiveren. De rechtskundige ontleent volgens Van Oven dan ook zijn fundamentele begrippen aan het recht van Rome. Hij bleef de rechtvaardiging van de studie van het Romeinse recht vooral zoeken in het praktische nut.

Al in 1912 had hij het maken van een nieuw Burgerlijk Wetboek bepleit, omdat het toen geldende zijns inziens ‘de rechtsvorming geducht belemmerde’. In 1924 aanvaardde hij dezelfde leeropdracht aan de Leidse universiteit. Hij bleef echter ook studies schrijven over het geldende Nederlandse privaatrecht, maar publiceerde ook zijn nogal omvangrijke Leerboek van het Romeinsch privaatrecht (1945) dat drie keer is herdrukt en zijn Overzicht van het Romeinsch privaatrecht (1934, 7de dr. 1964). Hij was eigenlijk modern civilist en romanist tegelijk. In het door hem in 1927 opgerichte Nederlands Juristenblad NJB werd dan ook het rechtsleven in praktijk en theorie gevolgd, toegelicht en beoordeeld. Van het Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis was hij sedert 1929 redacteur; na de wederoprichting in 1950 werd hij hoofdredacteur.

Inmiddels was hij sinds 1948 lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Met zijn sterke persoonlijke gezag kenmerkte hij zichzelf toch meer als praktisch jurist dan als rechtshistoricus, wat ook blijkt ook uit zijn acht maanden durend, vervangend ministerschap van Justitie in 1956. Als zodanig heeft hij enkele belangrijke wetten in het Staatsblad gebracht. Daarvan is de wet tot opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw, die op 1 januari 1957 in werking trad, ook de ‘Lex-Van Oven’ genoemd, de kroon op zijn werk.

[Linssen]

Lit.: T.J. Veen, ‘Julius Christiaan van Oven’ in: T.J. van Veen e.a. (red.), Zestig Juristen (Zwolle 1987) 414-420: BWN I, 440-444.

< >