(Groningen 1839 - Groningen 1916)
Onderwijs- en opvoedkundige. Zoon van J.H. Leopold (1803-1873), burgemeester van Adorp en Bedum. Bezocht de school van Rijkens en Brugsma en behaalde in 1862 de rang van hoofdonderwijzer; daarna was hij in Groningen onderwijzer aan de rijksleerschool (1862-1863), leraar Nederlands aan de rijkskweekschool (1863-1916) en vanaf 1894 directeur. Hij verzette zich tegen de oude zedenkundige leesboeken en de nieuwere leerleesboeken, waarvan de inhoud meestal van wetenschappelijke aard was. Door zijn toedoen deed het bellettristisch of letterkundig leesboek zijn intrede.
Hij liet de kinderen kennismaken met een veelvoud aan taalvormen, zoals verhalen, dialogen, gedichten, versjes en woordspelletjes, gericht op leesplezier en ontwikkeling van een kinderlijke belangstelling voor taal en letteren. De inhoud was kindvriendelijk en romantisch. Van hem verschenen boeken zijn onder andere Leesboek voor de volksschool (1866-1873, 21-delig), Nederlandsche letterkunde (1867, als co-auteur), Blaren van allerlei boomen (1873) en Nederlandsche schrijvers der vier laatste eeuwen (1891). Verder was hij mederedacteur van De Schoolbode en Gids voor den onderwijzer. Met zijn neef van Johan Leopold stelde hij onder meer de dialectbloemlezing Van de Schelde tot de Weichsel (1876-1881) samen.
Lit.: J.A. Leopold, ‘Levensbericht van L. Leopold’, Handelingen van de maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden en levensberichten harer afgestorven medeleden (1918) 97-102; Het vijf-en-zeventigjarig bestaan van de rijkskweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen te Groningen 1861-1936 (Groningen en Batavia 1937).