De landbouw is zich steeds meer op exportmarkten gaan richten. Van oudsher werd primair voor de lokale markt geproduceerd, ook al ontstond in delen van Nederland al heel vroeg een zekere mate van export.
Sinds het midden van de 19de eeuw is productie voor de export een grotere rol gaan spelen. Met de vorming van de EG is de Nederlandse landbouw zich sterk gaan richten op de export naar andere lidstaten, in het bijzonder Duitsland. De afbraak van protectionistische systemen via GATT en WTO (protectie landbouwproducten) leidt ertoe dat de EU, maar ook andere grote producenten in de wereld, meer in open verbinding met de wereldmarkt komen te staan. Het gedeeltelijk wegvallen van EU-exportsubsidies maakt het lastiger te exporteren naar landen buiten de EU. Voor het Nederlandse en ook het Groninger agrarische bedrijfsleven geldt dat er een sterke oriëntatie op de export is. Het verminderen van de subsidies vergt van die bedrijven een aanzienlijke omschakeling, vooral voor de zuivelindustrie.