Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Hollandse zending

betekenis & definitie

Van 1602-1853 de naam voor de katholieke Kerk in de Noordelijke Nederlanden. Vanwege de Opstand was de organisatie in bisdommen van 1559 (zie bisdom Groningen I) niet te handhaven.

In Groningen werd na de Reductie (1594) geen nieuwe bisschop benoemd. De paus verklaarde Noord-Nederland tot missiegebied en plaatste dit in 1622 onder de nieuw opgerichte Congregatie de Propaganda Fide. Het hoofd van de Hollandse Zending werd apostolisch-vicaris genoemd, bestuurder namens de paus. Tot 1727 is er een apostolisch-vicaris in functie geweest.De Hollandse Zending werd geleidelijk verdeeld in aartspriesterschappen. De aartspriester had in zijn gebied enig gezag over de wereldheren, de seculieren, die door hun gelovigen als de pastoor werden gezien. Naast deze organisatie werkten missionarissen van verschillende kloosterorden, die van de paus hiervoor toestemming hadden gekregen. Deze regulieren wilden alleen aan hun oversten verantwoording afleggen. Tussen de regulieren en de seculieren kwam ook in Groningen wrijving voor, vanwege de concurrentie en een verschil in opvatting over de geloofspraktijk.

De meeste hinder heeft de Hollandse Zending ondervonden van de overheid. In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden heerste gewetensvrijheid, maar geen vrijheid van godsdienstuitoefening voor de katholieken. Priesters mochten hun ambt niet uitoefenen; gelovigen kregen hoge boetes als ze heimelijk naar een rooms-katholieke kerkdienst gingen of de sacramenten ontvingen. Katholieken mochten geen staatsambten vervullen. In Groningen werden de plakkaten tegen de katholieken in de eerste helft van de 17de eeuw streng uitgevoerd. Daarna luwde de vervolging. De apostolisch-vicaris durfde in 1695 in Groningen te komen en het vormsel toe te dienen.

Na 1731 liet de overheid de katholieken wel schuilkerken bouwen en hun godsdienstoefeningen houden als daar maar veel geld voor betaald werd. Katholieken bleven tweederangs burgers.

De burgerlijke gelijkstelling kwam pas met de "Bataafse Revolutie in 1795. De bevoorrechting van de gereformeerde kerk eindigde in 1796 bij de scheiding van kerk en staat. Aan de missiestatus kwam nog geen einde. De paus en de Nederlandse overheid sloten een concordaat dat niet tot uitvoering kwam. Volgens de grondwet van 1848 had de overheid geen zeggenschap meer over de organisatie van de katholieke kerk. De weg was vrij voor het herstel van de hiërarchie in 1853.

Zie ook aartsbisdom Utrecht; bisdom Groningen II. [Vos-Schoonbeek]

Lit: L.J. Rogier, Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de 16de en 17de eeuw (2de druk; Amsterdam 1947); LJ. Rogier en N. de Rooy, In vrijheid herboren ('s-Gravenhage 1953); M. Vos-Schoonbeek, 'Hinderpalen voor katholieke geloofsuitoefening in Groningen in de 17de en 18de eeuw', GVA 1990. 68-96.

< >