(Hoorn, Terschelling 1909 - Groningen 1972)
Neerlandicus, dialectoloog en dichter. Pseudoniem: Muus Jacobse. Zoon van een hoofdonderwijzer, groeide op in Zwolle. Hij promoveerde bij Kloeke op het onderwerp Hollandse dialectstudies (1935). Heeroma was een van de gangmakers van de spellingwijziging-Marchant (1934). Hij was werkzaam als leraar Nederlands; hij was medewerker en later redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, vervolgens hoogleraar Nederlandse taal en letterkunde in Djakarta (1949-1952).
In 1953 werd hij hoogleraar-directeur van het Nedersaksisch Instituut aan de RUG. De hier ontwikkelde Taalatlas van Oost-Nederland en aangrenzende gebieden (1957-1963) was door Heeroma bedoeld als model voor de Europese dialectgeografie en diende vooral ook ter ondersteuning van zijn theorie van de ‘Westfaalse expansie’.
Heeroma hield zich intensief bezig met de problematiek van het Ingweoons, de vroegmiddeleeuwse ‘Noordzeetaal’, het Oost-Nederlands en het Fries. Op het gebied van de naamkunde (vooral Noord- en Oost-Nederland) sloeg hij deels nieuwe, vooral naamgeografische wegen in en hield hij zich ook bezig met de Middelnederlandse letterkunde.
De progressieve Heeroma is ook bekend als protestants-christelijk dichter en essayist; zo werkte hij onder andere mee aan de nieuwe psalmberijming en het Liedboek voor de Kerken (1968,1973).
Lit.: P.j. Meertens, ‘Klaas Hanzen Heeroma’, JMNL 1972-1973, 137-150; D. Zwart (red.), ‘Ik heb mijzelf in woorden weggegeven’. K. Heeroma als literator (1994); ‘Balans in duplo. Over persoon en werk van K.H.
Heeroma - Muus Jacobse. Met een bibliografie’, Driemaandelijkse Bladen 50 (1998).