Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Hanze

betekenis & definitie

Een (ad hoe) verbond van kooplieden (meestal uit één plaats) die handel dreven op een andere plaats o.l.v. een hanzegraaf. Groningen kende vier hanzen: een op Ribe in Denemarken voor de veehandel, een op Herbrum aan de Eems voor de handel op Westfalen (hout en graan) en twee op de belangrijkste dichtstbij gelegen bevolkingscentra: Utrecht en Keulen.

Wilde men deel uitmaken van een van deze hanzen dan moest een bedrag betaald worden.De voornamelijk Noord-Duitse steden waarin zich hanzen ontwikkelden sloten zich aaneen tot een Stedenhanze (midden 14de eeuw): een samenwerkingsverband om de verworven privileges voor de kooplieden beter te kunnen afdwingen. Vertegenwoordigers van de besturen van deze steden kwamen bijeen op de Hansetage en namen daar besluiten (Rezesse). Het is niet mogelijk een algemeen geldende lijst van steden die lid waren op te stellen. Zwakke punten van de hanze waren dat niet altijd vertegenwoordigers van alle steden aanwezig waren, maar dat vele zich lieten vertegenwoordigen, en dat er geen staande strijdmacht was. De centra van de activiteiten bevonden zich op de Oost- en Noordzee met de Franse kust (zie ook Oostzeevaart).

De stad Groningen beriep zich er in 1358 op tot de oudste leden van de hanze te behoren. In Groningen werd een enkele Hansetag gehouden (1463) en wellicht in 1493.

Lit.: Ph. Dollinger, De hanze (Utrecht 1967); J.B. Schepers, Groningen als Hanzestad (Groningen 1891); P.A. Meilink, ‘Groningens oudste handel’, GVA 1912, 161-185; A.J. Smith, ‘Een Hanzedag te Groningen in de Pinksterweken van 1463’, GVA 1907, 89-104.

< >