(Kleef 1821 - Doetinchem 1898)
Na een korte periode als onderwijzer werkzaam te zijn geweest, werd Gerdes in 1856 evangelist te Amsterdam voor de vereniging ‘Tot heil des volks’, opgericht door de oorspronkelijk doopsgezinde Jan de Liefde. In 1858 was hij evangelist bij de baptistengemeente in Stadskanaal, in 1859 voorganger van de Christelijk Afgescheiden Gemeente, zijnde een baptistengemeente in Doetinchem. Hij vestigde zich in Haarlem (1863) en Doetinchem (1878).
Gerdes was op uitnodiging van de schoolmeester E.J. Hardenberg naar Stadskanaal gekomen om er onder de veenarbeiders te evangeliseren. In contact gekomen met de baptisten te Gasselternijveen, liet hij zich in een houten doopvont overdopen. Na een conflict over de viering van het avondmaal vertrok deze begaafde spreker en schrijver al in 1859.
Gerdes stond bekend als een sociaal bewogen volksschrijver; hij schreef ook veel voor kinderen. Ten dienste van de zondagsschool dichtte hij het lied ‘Daar ruischt langs de wolken’ (1858).
Lit.: Biografisch Lexicon Geschiedenis Nederlands Protestantisme I, 82-83; W.H. van der Ploeg, Twee eeuwen Stadskanaal ('s-Gravenhage 1977) 76.