Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Dollard

betekenis & definitie

Boezem van de rivier de Eems tussen Oost-Groningen en Oost-Friesland. In de 13de eeuw zocht de benedenloop van de Eems een nieuwe bedding.

Stuwing van water was het gevolg en hierdoor brak volgens overlevering in 1277 een dijk door, waardoor het ontstaan van de Dollard een feit werd. De Dollard was tussen de 13de eeuw en de vroege 16de eeuw gefaseerd actief. Al vroeg moeten grote delen van het aan de Eems grenzende veengebied verloren zijn gegaan. In dit gebied lagen Middeleeuwse veenontginningsnederzettingen. Ook de oeverwallen langs de benedenloop van de Eems, met daarop bewoning in de vorm van wierdedorpen, verdwenen voor een groot deel onder water. De precieze gang van zaken laat zich echter lastig reconstrueren en is deels omgeven door legenden.

Feit is dat in 1454 werd besloten tot de aanleg van dijken tussen Palmar en Finsterwolde. Hiermee werd verloren land teruggewonnen. Deze dijken hielden ca. vijftig jaar stand. Vermoedelijk in 1509 braken de dijken door en wist de Dollard haar grootste omvang te bereiken. Vrijwel het gehele Wold-Oldambt en het woldgebied (veengebied) van het Reiderland verdwenen onder water en werden met een dik pakket klei bedekt. De Dollardinbraken zijn niet de enige oorzaak voor het verdrinken van de woldgebieden van het Oldambt en Reiderland.

Ten gevolge van de in de Middeleeuwen gestarte ontginning was het maaiveld van het woldgebied door krimp, zetting en oxidatie gedaald. Deze bodemdaling had tot gevolg dat men op den duur grote moeite had het overtollige water op de Dollard te lozen. Hierdoor was men in 1391 (en nogmaals in 1420) genoodzaakt de afwatering door het Reiderland en het Wold-Oldambt strikt te regelen. Ten slotte moet het opdringen van de Dollard de afwatering volledig onmogelijk hebben gemaakt. Al voor de grote Dollarddoorbraak van de dijken tussen Palmar en Finsterwolde in 1509 was het grootste gedeelte van het woldgebied door de bewoners verlaten. Voorzover mogelijk had men de nederzettingen verplaatst naar de hoger gelegen pleistocene gebieden (keileemruggen).In de eerste helft van de 16de eeuw vonden op bescheiden schaal kleine inpolderingen plaats in de omgeving van Meeden, Scheemda en Zuidbroek. Latere inpolderingen waren bij Scheemderzwaag 1600, Oudland 1626, Oud-Nieuwland 1665, Nieuwland 1707, Oostwolderpolder 1769, Finsterwolderpolder 1819. Op de Reiderwolderpolder van 1862 volgde de Carel Coenraadpolder in 1929. Ten N. daarvan de Johannes Kerkhovenpolder 1878. Aan de oostzijde de Schansker Polder 1657, Kroonpolder ten N. van Nieuwe Schans 1698, de Stadspolder 1740 en de Nieuwe Stadspolder, de Reiderwolder Polder, 2de afdeling 1874. In totaal werd ruim 34.000 ha vruchtbare kleigrond op de zee heroverd.

De oude dijken zijn goeddeels verdwenen. Enkele wielen herinneren nog aan voormalige dijkdoorbraken. De Dollard is nu nog ruim 11.000 ha groot. Bij eb valt 4.000 ha droog. Het Nederlandse deel van de Dollard is in 1977-1978 deels tot beschermd gebied, deels tot staatsmonument verklaard. In december 1978 werd het groene licht gegeven voor een nieuwe dijk teneinde nog een klein gedeelte van de Dollard in te polderen (1.000 ha). In de jaren ‘80 is deze dijk op deltahoogte gebracht.

Lit.: G.A. Stratingh en GA. Venema, De Dollard of geschied-, aardrijks- en natuurkundige beschrijving van dezen boezem der Eems (Groningen 1979; herdruk van de oorspr. uitgave uit 1855); L.A.H. de Smet, Het Dollardgebied (Wageningen 1962); H. Halbertsma, ‘Sporen van verdronken dorpen en verlaten Cisterciënser kloosters’, Berichten Rijksdienst Bodemkundig Onderzoek 3 (1952) 18-20; C. Woebcken, Die Meeresbuchten an der deutschen Nordseeküste (z.p. 1943); C. Wöbcken, Die Entstehung des Dollart (Aurich 1928); J.C. Ramaer, ‘De vorming van den Dollart ende terpen in Nederland, in verband met de geografische geschiedenis van ons polderland’, Tijdschrift Aardrijkskundig Genootschap, tweede serie 36 (1909) 1-265.

< >