Stad-Groninger patriciaat, vanaf de 16de eeuw Ommelander adel. De stamvader Conraet Conrades, die leefde in de eerste helft van de 15de eeuw, kwam uit Dokkum.
In die eeuw verwierf de familie goederen in Helpman, waarna een tak zich Coenders van Helpen noemde. Lulof Coenders (gest. ca. 1540) was stadhouder van Groningen namens Karel van Gelre.Hoewel de Coendersen al in de 16de eeuw als adellijk werden beschouwd op grond van hun veelvuldige verwantschapsbanden met hoofdelingenkringen, speelt de familie in de Ommelanden pas na 1600 een rol. De belangrijkste tak is hier die van Huizinge. Deze gaat terug op Derck Coenders van Helpen (1509-1584). Hij was een van de calvinisten van het eerste uur, het voornaamste lid van de Groninger kerkenraad en beeldenstormer; hij herbergde tevens predikanten (1566) en moest daarvoor in ballingschap gaan. In 1576 teruggekeerd, week hij na het Verraad van Rennenberg weer uit (1580) en vestigde zich in Leer. De herroeping van de confiscatie van zijn goederen (1585) mocht hij niet meer meemaken.
Zijn zoons Evert (gest. 1576) en Frederilc Coenders (1541-1618) deelden in 1566 hetzelfde lot. Zij hadden bovendien in de Broerkerk bij het kapotslaan van de beelden geroepen: ‘Vervloekt de handen die ze maakten, gezegend die ze breken!’ Beide broers zijn bekend geworden door de Grand Tour die zij in 1557-1560 door Duitsland en Zwitserland maakten. In Genève liepen zij college bij Calvijn. Hun ballingschap combineerden ze in 1567 met een nieuwe studiereis door die landen. In 1571 begeleidde Frederik zijn neven jensema en De Mepsche door Frankrijk. Doordat zij toevallig een uitstapje naar Engeland maakten, ontliepen zij ternauwernood de Barthelomeusnacht in Parijs (1572).
Door zijn vrouw Hille Cater werd Frederik Coenders heer op Fraam te Huizinge; hij maakte echter na de reductie (1594) carrière in Groningen (raadsheer, burgemeester, hoofdman). Tevens behoorde hij tot de oprichters van de Academie (1614).
Van het kinderloze echtpaar Coenders-Cater vererfde Fraam op Frederiks halfbroer Wilhelm Coenders (1572-1639), een militair die als commandant van Leeroord stierf. Diens dochter Anna Coenders (ca. 1608-1676) bracht Fraam door huwelijk aan haar verre verwant Berend Coenders van Helpen. Diens grootvader Berent Coenders van Helpen (1534-1592) was eveneens een van de eerste calvinisten in Groningen en had in 1566 predikanten gehuisvest en onderhouden. Zijn bezittingen waren verbeurd verklaard en hij was naar Oost-Friesland uitgeweken. Hoewel de confiscatie van zijn goederen werd opgeheven (1589), keerde hij niet terug, maar werd geheimraad aan het keurvorstelijk Hof van de Palts te Heidelberg, waar hij ook stierf. Zijn vrouw was een Onsta en zo kon de kleinzoon Berend Coenders (II) van Helpen (1601-1678) het oude aanzienlijke stamhuis te Sauwerd verwerven (ca. 1640).
Hij woonde echter in Huizinge. De koop van Sauwerd heeft Coenders blijkbaar in grote financiële problemen gebracht: de borg Sauwerd c.a. en bijna tweehonderd hectare land werden gerechtelijk verkocht (1658-1659).
In het midden van de 17de eeuw was Coenders een van de leidende figuren van de Ommelander politiek. Hij aarzelde niet de stad Groningen voor zijn karretje te spannen tegen zijn mede-Ommelanders, wat hem uiteindelijk zijn lidmaatschap van de landdag kostte (1643). Hij ijverde later voor een exclusieve Ommelander ridderschap, wat mislukt - onder andere - door tegenwerking van Groningen. Hij bleef een vriend van de stad en was een van de leden van het defensiecomité in 1672. Bekend zijn ook Coenders’ alchemistische activiteiten in Huizinge, waar zijn laboratorium eens moet zijn ontploft. Zijn nogal wisselend temperament wordt wel toegeschreven aan kwikdampvergiftiging, opgelopen bij zijn proeven.
Zijn zoon Frederik (II) Coenders van Helpen (1627-?) studeerde in Frankrijk. Hij huwde met een Spaanse gravin, Maria Cabero d’Espinoza, en woonde op de in 1663 gekochte borg te Beijum. Hij was lid van de hoofdmannenkamer en waardijn (muntmeester) van de Provinciale Munt. Doordat hij veel in Frankrijk vertoefde en zeer Fransgezind was, werd hij in 1690 op verdenking van heulen met de vijand vervallen verklaard van zijn ambten. In zijn Architecture françoise, een antwoord op een prijsvraag, had hij een nieuwe bouwstijl, de zesde stijl, bedacht die alle voorgaande zou overtreffen, maar door overdaad onuitvoerbaar was. Met zijn broer Wilhelm (II) Coenders van Helpen (1629-?) maakte hij de eerste wandkaart van de provincie Groningen, met in de rand afbeeldingen van 24 borgen in de provincie (zie cartografie). Wilhelm was tevens de samensteller van Nobilarum Groninganum, een chronologisch overzicht van aanzienlijke Groninger geslachten.
Onder Berends nazaten begon het verval van de familie. Zijn achterkleinzoon Bernhard Coenders (1685-1728) van Ludema verkocht Fraam. Met Bernhards kleindochter Geertruida Everharda Leonora Josina Alida (17591846) stierf de familie Coenders uit.
Een zoon van Derck, en halfbroer van Frederik en Wilhelm, was Abel Coenders (1564-1629), raadsheer en burgemeester van Groningen. Hij wist het aanzienlijke huis Ewsum te verwerven, maar stichtte daar geen nieuwe Ommelander Coenders-tak. Door het huwelijk van zijn dochter Anna kwam Ewsum aan de Lewes van Ulrum.
Tot een stad-Groninger familietak behoorde de raadsheer Ludolf Coenders (gest. 1673), zoon van de burgemeester en drost in Wedde, Johan Coenders (1598-1664). Als eigenaar van de Coendersborg in Nuis kwam hij bij zijn verveningsactiviteiten in conflict met zijn machtige buurman G.W. van In- en Kniphuisen van Nienoord. Het kwam tot een heuse veldslag tussen zijn manschappen en die van Nienoord. Nienoord verloor deze slag (1668).
[Feenstra, Groothuis]
Lit.: Feenstra, Bloeitijd en verval: Formsma, Ommelander borgen en steenhuizen; A. Frank-van Westrienen, De Groote Tour. Tekening van de educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw (Amsterdam 1983); J. Huizinga, ‘Naar aanleiding van Coenders’ kaart van Groningen en Ommelanden’, GVA 1912, 186-212; J.J. Vredenberg-Alink, De kaarten van Groningerland (Uithuizen 1974).