Aan het eind van de 17de eeuw raakte het in Groningen in zwang om geschilderd behang te nemen. De ruimte werd in de 17de eeuw opgevat als één geheel, zodat het landschap rondom doorloopt.
Omstreeks 1700 werd het, net als in de rest van Nederland, mode om de wanden door pilasters of smalle panelen in vakken te verdelen. Elk vak bevatte een behangselschildering met een eigen ruimte. Aanvankelijk werden velerlei onderwerpen afgebeeld, zoals bijbelse en mythologische voorstellingen en landschappen. In de 18de eeuw werden vooral landschappen populair; in de eerste helft van die eeuw was vooral het italianiserende landschap met aan de Oudheid ontleende motieven geliefd, in de tweede helft kreeg het Hollandse landschap de voorkeur, waarbij werd teruggegrepen op 17de-eeuwse landschapsbeginselen. Zo ligt het standpunt op ooghoogte van de toeschouwer. Vaak sloot een grote boom één of twee zijkanten af.
In de stad Groningen hebben onder meer behangsels gezeten in de panden Oosterstraat 13 en 29, Grote Markt 15 en Oude Boteringestraat 11 en 23 (het Huis met de Dertien Tempels). De schilders De Hosson, Lofvers en Wieringa hebben zich met behangselschilderkunst beziggehouden.