Onder huiszittende armen werden die armen verstaan die wel een dak boven hun hoofd hadden, maar niet in het eigen onderhoud konden voorzien. Zij woonden bijvoorbeeld voor niets in ‘hangende huyskens’ aan de stadsmuur of elders.
In 1437 werd door het stadsbestuur een broederschap van maximaal twintig leden opgericht, waarvan de dagelijkse leiding berustte bij vier man: de procuratores van de arme huissitten. Hun taak was de giften die aan deze broederschap werden gedaan te verdelen onder de arme huissitten in de vorm van kleding, schoenen of voedsel. Ieder jaar moest het bedrag dat binnenkwam ook worden uitgegeven: er mochten geen fondsen gevormd worden. Naarmate de procuratores de beschikking kregen over huizen (via testamenten of schenkingen), konden daarin ook armen gehuisvest worden, zodat zij steeds meer beheerders werden van gasthuizen (bijv. in de A-kerkstraat). Bovendien werden bestaande, maar noodlijdende gasthuizen gesteund of overgenomen: Ubbenagasthuis, Enensgasthuis en Armenconvent.Het gasthuis in de A-Kerkstraat, toen Lamme Huiningestraat geheten - vandaar dat het gasthuis ook wel Lamme Huiningegasthuis werd genoemd - werd in 1621 gebouwd; in 1655, 1716 en vooral in 1884 verbouwd. Tot het begin van de 20ste eeuw onderhield het gasthuis nauwe banden met het Boter- en Broodhuisje bij de Martinikerk. Hier deelden de voogden iedere maandag boter en brood uit aan de huiszittende armen; daarna, tot na WOII gebeurde dit in het gasthuis zelf.