Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 19-09-2022

Wissen

betekenis & definitie

1. Wissen: 't weten, geleerdheid, kennis; meines Wissens, voor zover ik weet; gegen (wider) besseres Wissen, tegen beter weten in; mit Wissen und Willen, willens en wetens; mit Wissen des Prinzipals, met medeweten van de chef.

2. wissen: (wußte; gewußt), weten; auswendig wissen, van buiten kennen; um etwas wissen, van iets afweten, v. iets op de hoogte zijn; weiß Gott, bij God; heus; was ich nicht weiß, macht mich nicht heiß, wat niet weet, deert niet; sich viel wissen mit, trots zijn op; was weiß ich!, weet ik 't!, weet ik veel!; Hunger, ich weiß nicht wie!, honger van wat ben je me!

< >