werken, arbeiden, werkzaam zijn; uitwerken, uitwerking hebben; verrichten; das Arzneimittel hat gewirkt, het geneesmiddel heeft uitwerking gehad; das wirkt komisch, dat maakt een komische indruk; er hat ein Jahr am Krankenhaus gewirkt, hij is een jaar in het ziekenhuis werkzaam geweest; Teppiche wirken, tapijten weven; Gott hat ein Wunder gewirkt, God heeft een wonder volbracht; das hat (ein) Wunder gewirkt, dat heeft een wonderbaarlijke uitwerking gehad; das Wort wirkt kanzleihajt, het woord doet stadhuisachtig aan; er wirkte wie ein Deutscher, hij maakte de indruk van een Duitser.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk