Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 19-09-2022

weich

betekenis & definitie

week, zacht; murw, weekhartig; gevoelig, aandoenlijk; weich werden, (ook) verslappen; eine weiche Birne haben, een zwakhoofd zijn; einem die Birne weich schlagen, iem. op zijn raap slaan; einen weich bekommen, iem. murw maken; ein weicher Kragen, een slappe boord.

< >