Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 19-09-2022

vorrücken

betekenis & definitie

oprukken; opschieten; verwijten; einem etwas vorrücken, iem. iets verwijten; die Uhr vorrücken, de klok vooruitzetten; in eine höhere Stelle vorrücken, tot een hogere betrekking opklimmen; wir sind mit der Arbeit schon recht weit vorgerückt, wij zijn met ’t werk reeds flink opgeschoten; in vorgerücktem Alter, op gevorderde leeftijd.

< >