Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 19-09-2022

verlegen

betekenis & definitie

1. (ver)leggen; volleggen; versperren; uitgeven (e. boek); das Fest tsi auf den Sonntag verlegt, het feest is tot Zondag uitgesteld; ich hatte das Heft verlegt, het schrift was bij mij zoekgeraakt; ein Kabel verlegen , (ook:) een kabel leggen; einem den Weg verlegen, iem. de weg versperren; sich auf etwas verlegen, zich op iets toeleggen.

2. verlegen, bedeesd; verlegen, door liggen bedorven (v. waren).

< >