Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 19-09-2022

übrig

betekenis & definitie

overig, over; overbodig; im übrigen, voor ‘t overige; übrig behalten, overhouden; nichts übrig haben für einen, niets voor iem. overhebben; dafür habe ich nichts daar heb ik niets mee op; daar geef ik niet veel om; übrig sein, over zijn; das ist übrig, (ook) dat is overbodig; ein übriges Bett, een extrabed; ein übriges tun, meer dan het nodige doen; iets extras doen.

< >