Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Teufel

betekenis & definitie

duivel; pfui Teufel, dank je feestelijk; bah!; der Teufel!, de drommel!; ich frage den Teufel danach, ’t kan mij geen zier schelen; den Teufel auch, verduiveld; der Teufel ist los, de duivel is los, 't is een dolle boel; sind Sie des Teufels?, bent U helemaal gek?; wenn man den Teufel nennt, so kommt er gerennt, als men v. d. duivel spreekt, roert hij zijn staart; sie bauen auf Teufel komm heraus, zij bouwen van je welste, wat ze kunnen; alles ist zum Teufel, alles is naar de maan.

< >