Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Spazieren

betekenis & definitie

wandelen; (scherts.) spanseren; tippelen; spazieren fahren, toeren; spelevaren; spazieren fliegen, een vliegtochtje maken; einen spazieren führen, m. iem. gaan wandelen; spazieren gehen, gaan wandelen; spazieren radeln, een fietstochtje doen; spazieren reiten, een wandelritje doen; ins Loch spazieren, de bak ingaan.

< >