Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Schlag, schläge

betekenis & definitie

slag, 't slaan; kap; klop; akker; slag, soort; duiventil; stempel; portier (v. voertuig); der Schlag hat ihn gerührt, hij is door een beroerte getroffen; ein elektrischer Schlag, een electrische schok; ein kalter Schlag, een bliksemslag, die treft, maar geen brand veroorzaakt; Schlag zehn Uhr, met het slaan van tienen; sieben auf einen Schlag, zeven in één slag; ein Mann vom alten Schlag, een man v. d. oude stempel.

< >