Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Nehmen

betekenis & definitie

(nahm; genommen), nemen, ontnemen; opvatten; incasseren (boksen); wie man es nimmt, al naar men het opvat; das Schiff nimmt stark Wasser, het schip maakt veel water; das lasse ich mir nicht nehmen, dat laat ik mij niet ontroven, niet ontgaan, daar blijf ik bij; Schaden nehmen, schade oplopen; Zeit nehmen, (ook) tijd opnemen; etwas tragisch nehmen, iets tragisch opvatten; etw. sehr wichtig nehmen, iets zeer gewichtig opvatten; das nimmt mich wunder, dat verwondert mij; an sich nehmen, tot zich nemen; den Tee hei einem nehmen, de thee bij iem. gebruiken; jemand heim Wort nehmen, iemand aan zijn woord houden; etwas in Angriff nehmen, met iets beginnen; sich nehmen, zich gedragen; zu sich nehmen, gebruiken, nuttigen; einen in Strofe nehmen, iem. tot boete veroordelen.

< >