1. Mal: maal, keer; mit einem Male, plotseling, opeens; ein Mal übers andere, telkens weer, keer op keer.
2. Mal, Mäler: vlek; teken; honk (bij krijgertje enz.).
3. mal: (= einmal), komm mal her, kom eens hier.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: