1. lösen: lossen; vrijmaken; oplossen; eine Aufgabe lösen, een taak volbrengen; ein Billett lösen, een kaartje nemen; Geld lösen, geld beuren; ein Rätsel lösen, een raadsel oplossen; einem die Zunge lösen, iem. aan 't praten weten te krijgen; einen Zweifel lösen, een twijfel opheffen; sich lösen, zich losmaken, zich bevrijden; uitwerpselen deponeren (wild).
2. losen: loten; luisteren (zuidd.).