1. recht; juist; ein gerader Charakter, een open, eerlijk karakter; eine gerade Linie, een rechte lijn; geraden Weges, regelrecht; in geradem Widerspruch, in lijnrechte tegenspraak; fünf gerade sein lassen, iets door de vingers zien; wie es gerade kam, zoals 't toevallig uitkwam; nicht gerade häufig, niet bepaald vaak; ein Geradeer, een rechte stoot (boksen).
2. Gerade: de rechte ligging; rechte lijn; recht eind van een baan.