Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Fassen

betekenis & definitie

vatten, vangen, grijpen, pakken; begrijpen, aangrijpen; bevatten; inzetten, vatten (edelsteen); inkleden, redigeren (brief enz.); das Faß faßt 100 Liter, het vat heeft een inhoud van 100 liter; Benzin fassen, benzine innemen; einen Entschluß fassen, een besluit nemen; Essen fassen, eten halen; seine Meinung klar fassen, zijn mening duidelijk uitdrukken; Tritt fassen, in de pas gaan lopen; Wurzel fassen, wortel schieten; sich fassen, bedaren, kalm worden; zich beheersen; sich kurz fassen, kort zijn; sich ein Herz fassen, moed vatten; sich in Geduld fassen, zijn geduld bewaren; in Gold fassen, in goud vatten, zetten.

< >